Verder ontsporen van de Belgische overheidsschuld wordt best vermeden
Covid-19 doet de Belgische overheidsschuld opnieuw fors toenemen tot boven 120% van het bbp. Hoewel de situatie vandaag nog niet direct schadelijk is, houdt de verslechtering en het hoge niveau van de schuld toch risico’s in op de lange(re) termijn. In deze opinie maken we enkele simulaties die illustreren dat een verder fors ontsporende schuld wel degelijk tot de mogelijkheden behoort. Enige voorzichtigheid is geboden en dus wordt zo’n ontwikkeling uit voorzorg best vermeden. Door de komende jaren zoveel mogelijk op een groeivriendelijke manier te saneren en de sanering te flankeren met groeiondersteunende structurele hervormingen kan de verslechtering van de publieke financiën worden gekeerd terwijl ook de potentiële groei wordt aangezwengeld.
De coronacrisis doet de Belgische overheidsschuld afstevenen op een historische toename. Volgens de eind juli gepubliceerde fijnmazige raming van het Monitoringcomité zou de schuld oplopen van 98,8% van het bbp in 2019 tot 122,1% in 2020. Na een lichte daling in 2021 zou de schuldgraad opnieuw stijgen tot 123,1% in 2024. Moeten we ons nu zorgen maken?
Waarom teveel schuld niet goed is
Overheidsschuld is op zich niet slecht. Zij is aanvaardbaar als ze het productievermogen van de economie verhoogt en als het rendement van schuldverhogende ingrepen (bijv. investering in infrastructuur en onderwijs) groter is dan de rentelasten op de schuld. Verder moet de schuldgraad worden beoordeeld aan de hand van het intergenerationeel neutraliteitscriterium. Door schuld aan te gaan verhoogt men het beschikbaar inkomen van de huidige generatie ten nadele van toekomstige generaties. Volgens het criterium moet de nettobijdrage van elke generatie aan de schuld even groot zijn. Het operationaliseren van dit alles, wat zou toelaten een optimaal schuldniveau te berekenen, is echter niet evident. Dat neemt niet weg dat het erg hoge niveau dat de schuld in België heeft bereikt, ook vergeleken met de meeste EU-landen, allicht afwijkt van wat uit sociaaleconomisch oogpunt als optimaal kan worden beschouwd.
Een te hoog oplopende schuld houdt economische risico’s in. Vooreerst zal er dan twijfel ontstaan over de houdbaarheid ervan, meer bepaald over de aflossing en rentebetalingen. Doorgaans is dat vooral zo wanneer een groot deel van de schuld in buitenlandse handen is of in vreemde munt is aangegaan. In België is dat momenteel niet zo: zowat de helft van de schuld wordt aangehouden door ingezetenen en de gehele schuld is uitgegeven in euro. De twijfel wordt nog verscherpt wanneer er zich hoge aan de vergrijzing verbonden kosten aandienen. Dat is in België wel het geval (zie verder). Finaal kan het ganse financiële systeem in crisis geraken, omdat banken traditioneel grote afnemers zijn van overheidsschuld waarin ze een deel van de ingezamelde spaardeposito’s beleggen. De aanpassingen die vereist zijn om een uit de hand gelopen schuld af te bouwen, zijn vaak substantieel en dramatisch voor de bevolking.
Een hoge schuld maakt de overheidsfinanciën ook kwetsbaar voor een rentestijging. Een groter deel van de ontvangsten moet dan dienen om de rentelasten te verzorgen zodat andere uitgaven, vaak ook de meer productieve zoals investeringen in infrastructuur, in de verdrukking komen, tenzij de belastingdruk wordt opgevoerd. Uiteindelijk kan de schuld ontsporen wanneer de gemiddelde rente op de uitstaande schuld groter is dan de nominale bbp-groei (het sneeuwbaleffect). Met de huidige lage rentes is dat risico vooralsnog uitgesloten. Maar een hoge schuldgraad maakt de overheidsfinanciën wel gevoeliger voor een rentestijging wanneer de rentes op langere termijn terugkeren naar een normale marktlogica. Een fel oplopende schuld kan op zich ook de rentes doen oplopen, wat dan weer een rem zet op private investeringen (het koekoekseffect).
De economische groei kan door dit alles negatief worden beïnvloed. Dat is nog meer zo wanneer burgers meer gaan sparen als anticipatie op hogere toekomstige belastingen om de hoge schuld te kunnen aflossen (de Ricardiaanse equivalentie). Over de mate waarin een hoge overheidsschuld de groei fnuikt, lopen de meningen onder economen evenwel uiteen. Het is niet omdat er een verband tussen hoge schuld en lage groei wordt vastgesteld dat de lage economische groei door de hoge schuld werd veroorzaakt. Het kan dat omgekeerd lage groei leidt tot hoge overheidsschulden omdat er minder belastingen worden geïnd en er meer uitgaven zijn. Of een hoge schuld schadelijk is, hangt ook af van specifieke economische en institutionele kenmerken die per land verschillen. Factoren als zwakke instellingen, een gering concurrentievermogen of een kwetsbare bankensector zijn mee bepalend voor de omvang van het effect dat een hoge overheidsschuld op de economische groei uitoefent. Ook de perceptie door de financiële markten van het solvabiliteitsrisico en van de algemene economische stabiliteit van het land in kwestie is een cruciaal element.
De situatie is in België op die vlakken vandaag zeker niet ernstig, al zijn er bezorgdheden (denk aan de moeizame federale regeringsvorming en het gebrek aan verdere hervormingen). Dat neemt niet weg dat een verder ontsporende overheidsschuld best uit voorzorg wordt vermeden. Om te illustreren dat het risico hierop reëel is, maken we enkele simulaties (figuur 1).
Volgens het Monitoringcomité zal het primair saldo (d.i. het begrotingssaldo exclusief rentelasten) in 2024 (bij ongewijzigd beleid) nog altijd -3,9% bedragen. Indien het primair tekort op dat niveau zou blijven vanaf 2025, dan loopt de schuld op tot 190% van het bbp in 2050. Indien we het tekort bovendien verder laten verslechteren ten belope van de door de Vergrijzingscommissie verwachte kosten van de vergrijzing, dan zou de schuldgraad in 2050 zelfs pieken op 235%. Bij deze simulatie veronderstellen we dat de nominale bbp-groei vanaf 2025 3,3% per jaar bedraagt (1,3% reële groei en 2% inflatie) en dat de impliciete rente op de schuld in lijn met de verwachte stijging van de langetermijnrente tendeert richting 2% in 2035, vervolgens 3% in 2040 en daarna op dat peil blijft.
Groeivriendelijk saneren
Een hogere bbp-groei en/of lagere rente na 2025 zou het pad van de schuld minder steil maken. Maar we moeten al vrij extreme cijfers hanteren (bijv. 2,5% reële groei en 2,5% inflatie per jaar en een impliciete rente die maar stijgt tot 1,5% in 2035) om, bij een aangehouden primair tekort van -3,9%, de schuld vanaf 2025 te doen stabiliseren op het niveau van 2024. Dat betekent dat een sanering van de begroting essentieel is om de schuld naar beneden te halen. De figuur illustreert dat, om de schuldgraad duurzaam te verminderen, een primair overschot moet worden opgebouwd en aangehouden. Het in de figuur veronderstelde pad naar een primair overschot van 1,7% van het bbp tegen 2030 impliceert een algemeen begrotingstekort van -3% in 2024 (de ambitie die op de onderhandelingstafel zou liggen bij de vorming van een federale regering) en vervolgens een algemeen evenwicht in 2030. Dit pad zou erg ambitieus zijn en vereist niet enkel het wegwerken van het huidige tekort maar ook het opvangen van de toekomstige vergrijzingskosten.
Belangrijk is dat de sanering niet contraproductief wordt. Een te felle sanering drukt immers de economische groei wat de beoogde schuldvermindering kan tenietdoen. Dat mag echter geen vrijgeleide zijn om weinig of niets te doen. Door zoveel mogelijk op een groeivriendelijke manier te saneren (bijv. verhoging overheidsefficiëntie, vooral besparen i.p.v. nieuwe belastingen, vergroening van de belastingen, niet snijden in de investeringen) en de sanering te flankeren met groeiondersteunende structurele hervormingen (bijv. verdere afbouw administratieve lasten, flexibiliseren van de arbeids- en productmarkten) kan de verslechtering van de publieke financiën wel degelijk worden gekeerd terwijl ook de potentiële groei wordt aangezwengeld.