Geldvoorraad in eurozone krimpt niet meer
De geldvoorraad in ruime zin (M3) lag in de eurozone in januari 2024 0,1% hoger dan een jaar voordien. Het groeicijfer voor december 2023 werd opwaarts herzien van 0,1% naar 0,2%. Deze twee opeenvolgende maanden van quasi-nulgroei bevestigen dat aan de krimp van de geldvoorraad in de maanden juli-november 2023 een einde lijkt gekomen. Van een echte groeiherneming is evenwel nog geen sprake.
Loans make deposits, en dus is de kredietverlening door de banken een belangrijke drijver van de geldgroei. De afname van de kredietverlening aan de private sector (in hoofdzaak aan de gezinnen en de niet-financiële ondernemingen) sinds de start van de verhogingen van de ECB-beleidsrente in juli 2022 droeg in belangrijke mate bij tot de afnemende kredietgroei aan de private sector (figuur). Daarnaast zorgde de kwantitatieve verkrapping van het monetair beleid voor een afbouw van het krediet aan de overheid.
Overigens lokten de renteverhogingen ook belangrijke verschuivingen in de samenstelling van de geldvoorraad uit. De quasi-nulgroei van de geldgroei in ruime zin verhult inderdaad dat de tegoeden op zichtrekeningen – het belangrijkste bestanddeel van de geldvoorraad in enge zin (M1) – in januari 2024 bijna 10% lager lagen dan een jaar voordien, terwijl de inlagen op spaardeposito’s met 4,3% waren gedaald. Termijnrekeningen met een looptijd tot twee jaar – de grens waarboven financiële activa niet meer tot de (ruime) geldvoorraad worden gerekend – waren in de eurozone daarentegen met ruim 62% gegroeid, terwijl schuldeffecten met een looptijd van maximaal 2 jaar zelfs met 72,5% waren toegenomen.
De jaargroei van de kredietverlening aan de private sector is sinds de start van de monetaire verkrapping nooit negatief geworden, en sinds het najaar van 2023 bodemt hij uit. Volgens de Bank Lending Survey van de ECB, die in december 2023 werd afgenomen, verwachten de banken een lichte toename van de vraag naar bedrijfskrediet en woningkredieten in de eerste maanden van 2024.
Dat kan erop wijzen dat de piek van de transmissie van de verkrapping van het monetair beleid naar de economische vraag achter ons ligt. Die monetaire transmissie is essentieel om de beoogde afkoeling van de inflatie te bewerkstelligen. Vanuit conjunctureel oogpunt zou een herneming van de kredietvraag en bijgevolg allicht ook van de geldgroei goed nieuws zijn. Anderzijds bedroeg de inflatie in januari 2024 nog altijd 2,8%; de kerninflatie zelfs 3,3% (morgen wordt de eerste raming voor februari gepubliceerd). Dat is nog ruim boven de 2%-doelstelling.
Een snelle heropleving van de kredietvraag zou de ECB dan ook allicht als té snel kunnen bestempelen. Ze zou immers wijzen op een herneming van de economische vraag, die een verdere inflatie-afkoeling in de weg kan staan, of misschien zelfs een opflakkering kan uitlokken. Een en ander betekent dat de vrij algemeen verwachte daling van de ECB-beleidsrente er heel waarschijnlijk nog niet meteen zit aan te komen. Daarvoor zijn meer data nodig die bevestigen dat de inflatie duurzaam naar 2% gaat.