Amerikaanse inflatie zet markt op scherp
Fed Rate Cuts Are Now a Matter of If, Not Just When
De Amerikaanse zakenkrant The Wall Street Journal gooide gisteren de knuppel in het hoenderhok. Het artikel is van de hand van Fed-spreekbuis Nick Timiraos met daarin de vraag die niemand luidop wil stellen: kán de Fed dit jaar eigenlijk de rente wel verlagen?
Het is een interessante denkpiste en allerminst bij de haren gegrepen. Het arbeidsmarktrapport (payrolls) zette afgelopen vrijdag voor de zoveelste keer op rij de sterkte van de Amerikaanse economische ruggengraat in de verf. Cijfers gisteren deden hetzelfde voor de andere kant van de medaille: inflatie. Net zoals bij de payrolls was er geen ruimte voor nuancering: álle maatstaven voor maart stagneren of versnellen zelfs tot ongemakkelijk hoge niveaus. Of het nu de algemene CPI (3.5%) is, de onderliggende reeks (ex. voeding en energie, 3.8%) of de meest zuivere indicator: diensteninflatie zonder voeding, energie en notoir hardnekkige huisvestingskosten (4.8%!). De derde opwaartse verrassing op rij maakt brandhout van het idee dat januari en februari statistische uitschieters waren. Veel meer dan de lage vergelijkingsbasis van 2023 is het de huidige sterke prijsdynamiek die de jaarcijfers aanjaagt. Zo leidt de annualisatie van de eerstekwartaal maandcijfers voor kerninflatie naar 4.5%. Eenzelfde berekening voor de hierboven vermelde meest enge maatstaf levert bijna 8% op!
Amerikaanse korte rentes spurtten meer dan 20 basispunten hoger. De tweejaarsrente kan nu écht de 5% proeven. Lange looptijden sprongen mee op de kar. De tienjarige referentie beukte in op de 4.54%-weerstand nadat zelfs een stijging met 15 bpn een zwakke veiling van overheidsobligaties met dezelfde looptijd niet kon verhinderen. Vanavond trekt de schatkist trouwens met nog langer lopend papier naar de markt. Verwachtingen voor de Fed ondergaan een reality check. Juni? Vergeet het maar. Juli: minder dan 50% kans. September dan?! De Amerikaanse geldmarkt steekt zelfs hier haar hand niet volledig voor in het vuur. Ze heeft een punt. Zelfs al rechtvaardigt de economie een eerste knip in september, de Fed riskeert er een perceptieprobleem naar - we overdrijven - Pools voorbeeld mee. “De rente verlagen net voor de presidentiële verkiezingen, meneer Powell, echt?” In de recente geschiedenis gebeurde dat alleen bij regelrechte calamiteiten (bv. oktober 2008). In die optiek is de start op de vergadering van 7 november, twee dagen na de stembusslag, ook totaal uitgesloten. En zo, nog voor iedereen het goed en wel beseft, is die eerste Fed-renteverlaging misschien pas voer voor discussie met een kerstbûche op de voor- en Mariah Carey op de achtergrond.
De recente Amerikaanse cijfers en herpositionering maakt de situatie voor de centrale bank aan de andere kant van de plas een pak complexer. In theorie handelt de ECB in functie van de binnenlandse ontwikkelingen. Een zwakke economie en vertragende inflatie laten voorzitster Lagarde toe om op de beleidsvergadering deze namiddag het grondwerk voor een renteverlaging in juni te leggen. In de praktijk is de manoeuvreerruimte beperkt zolang de handen van de Fed gebonden zijn. Lagarde wacht straks de aartsmoeilijke taak om de boodschap over te brengen zonder dat expliciet te benoemen. Het belang is groot. De gevolgen van een asynchrone normalisatiecyclus op de munt waren gisteren al bijzonder duidelijk. EUR/USD kelderde richting de 1.07-steunzone. Een breuk lager lonkt en effent het pad naar het dieptepunt van 2023 op 1.0448. De gevolgen voor (geïmporteerde) inflatie laten zich raden.