Gegokt en verloren
We geven het ruiterlijk toe. Fed-voorzitter Powell zette ons vorige week donderdag even op het verkeerde been. Met zijn late démarche voor het Amerikaanse Congres, en net voor het ingaan van de zwijgplicht in de aanloop naar de Fed-meeting van volgende week, kwam een eerste renteverlaging plots bijzonder dichtbij. Ondertussen weten we weer beter. Ten vroegste in september, en mogelijk pas in december komt er in de VS een einde aan “hoger voor langer”.
De Fed heeft gegokt en verloren. Na het bereiken van de 5.25%-5.50% beleidsrentepiek in juli van vorig jaar, bombardeerden Powell en co “data-afhankelijkheid” tot het nieuwe modewoord. De data zullen bepalen wanneer het monetaire beleid minder restrictief kan worden. Zowel wat betreft prijsstabiliteit als maximale tewerkstelling. De voorbije maanden evolueerde dat naar “iets meer bewijs”. De Fed zocht nog “iets meer bewijs” dat inflatie definitief de landing richting 2% inzette. Het disinflatieproces moest zelfs niet per se nog versnellen. Stabilisatie volstond. Helaas, pindakaas. Inflatiecijfers voor januari en februari brachten geen soelaas. Snellere maandstijgingen, versnellende kwartaaldynamieken en dat voor algemene inflatie, onderliggende kerninflatie en de meest uitgezuiverde maatstaven van allemaal: superdiensteninflatie. Ze dwingen de Fed er volgende week even ruiterlijk toe om inflatievooruitzichten voor dit (en misschien zelfs volgend) jaar opwaarts te herzien. En nu komt de kat op de koord. De data-afhankelijkheid en de zoektocht naar “iets meer bewijs” keren de volgende vijf maanden als een boemerang, of nog beter als een basiseffect, terug. We vereenvoudigen: stijgt inflatie dit jaar op maandbasis sneller dan in dezelfde maand een jaar voordien; dan stijgt het j/j-inflatiecijfer. De lat ligt in de VS de volgende maanden op 0.1% (2x), 0.2% (2x) en 0.4% (april; hoogste horde). Prijzen moeten bij wijze van spreken op maandbasis telkens dalen voor extra bewijs dat het disinflatieproces zich voortzet. Wat we de volgende maanden waarschijnlijker zullen zien is een nieuwe inflatiestijging, zowel op algemeen niveau (>3.5% j/j), als onderliggend (impact lagere woningkosten heeft 12 maanden vertraging) als voor de meest zuivere vorm (>4.5% j/j). Behoudens een plotse instorting van de arbeidsmarkt (in een verkiezingsjaar?!) of een systeemschok, zal de Fed ten vroegste in de inflatiecijfers van augustus (publicatie 12 september) het gezochte (inflatie)bewijs vinden. QED.
Met de nieuwe inflatiedynamiek sneuvelt meteen nog een argument om de beleidsrente (snel) te verlagen: de “reële” beleidsrente. Daalt de inflatie, dan stijgt de reële beleidsrente en wordt het monetaire beleid bij een ongewijzigde koers ongewenst restrictiever. Een hoger inflatiepad maakt het monetair beleid de volgende maanden dus eigenlijk ongewenst minder restrictief. De “neutrale” beleidsrente past in hetzelfde kraam. Fed-leden erkennen langzaam maar zeker dat de neutrale rente, de theoretische evenwichtsrente bij trendgroei, maximale tewerkstelling en prijsstabiliteit, hoger is dan de 2.5%-mediaanvoorspelling uit de individuele kwartaalvoorspellingen van de Fed-leden. Stellen nieuwe prognoses volgende week officieel een hoger “neutraal” vast, dan heeft de huidige beleidsrente een kleiner remmend effect op groei en inflatie dan gedacht.
Een laatste strohalm vond de Fed op het einde van haar rentecyclus in de financiële randvoorwaarden (hypotheekrentes, kredietrisicopremies, wisselkoers, beurswaarde,…). Strengere financiële condities helpen de (inflatie)bestrijdende taak van de Fed, opnieuw via een remmend effect op de economie. Op vandaag zijn die gezamenlijke financiële parameters het gunstigst sinds de zomer van 2022.
Ik hoor het u denken, maar pleiten voor een extra renteverhoging is voorlopig zelfs voor ons nog een brug te ver.
Mathias Van der Jeugt, KBC Marktenzaal