VS neemt PMI-glansrol op
De PMI-bedrijfsindicatoren sloten vorige vrijdag de week af. Er heerst een hoog poeha-gehalte rond deze groeivoorspellende indicatoren. Dat is meestal terecht. Maar af en toe neem je ze best met een korreltje zout.
De PMI’s danken hun goede reputatie aan het objectieve karakter. Ze vergelijken, bijvoorbeeld, het orderboekje van deze maand met dat van vorige maand. Meer of minder bestellingen vertalen zich in een betere dan wel zwakkere PMI. Simpel en rechtlijnig. De methodiek staat dan wel los van subjectiviteit, de redenen waarom orderboekjes krimpen of uitbreiden zijn dat niet altijd. Een forse daling van het aantal nieuwe bestellingen was de voornaamste reden waarom de Europese overkoepelende PMI voor juni onverwacht terugviel van 52.2 tot 50.8. De activiteit in de dienstensector (52.6) schakelt een versnelling lager, de maakindustrie (45.6) wist het herstel van mei uit. Volgens de PMI-onderzoekers heeft dat echter veel te maken met de opstoot van onzekerheid in de nasleep van Frans president Macron’s vervroegde parlementsverkiezingen. Bedrijven, in Frankrijk maar ook daarbuiten, wachten af tot het stof gaat liggen. De invloed van de zwakke Franse PMI’s op het Europese cijfer is in ieder geval significant, aldus het onderzoeksbureau. We laten ons niet verleiden tot al te pessimistische titellokkertjes. Afwachten is de boodschap.
De vertekende Europese PMI’s zetten voor de gelegenheid die vanuit de VS in de schijnwerpers. Meestal zijn ze van ondergeschikt belang aan de gelijkaardige ISM’s die er historisch gezien de plak zwaaien. Maar de laatste jaren winnen ze aan nieuwswaarde, ook voor de financiële markten. De Amerikaanse PMI’s namen de consensus tegenvoets en wezen op een versnellende economische activiteit. De maakindustrie (51.7) bouwt al sinds de aanvang van 2024 aan zijn herstel nadat het quasi een volledig jaar onder water vertoefde. Het toerental in de dienstensector (55.1) is het hoogst sinds april 2022. De combinatie brengt het algemene cijfer op een meer dan degelijke 54.6. Corporate America wordt bovendien optimistischer over de toekomst. Vooral dienstenbedrijven wrijven zich in de handen. Ze putten moed uit de afnemende prijsdruk en de hoop op Fed-renteverlagingen. Ze verwachten dat de momenteel al stijgende vraag aanhoudt en anticiperen met de eerste personeelsaanwerving in drie maand. Die trend kan ironisch genoeg het lopende desinflatieproces snel weer temperen of zelfs omkeren. De prijsdeelreeksen (voor zowel input als aangerekende) wijzen in de beide sectoren op een hardnekkige component. Al sinds ongeveer midden vorig jaar fluctueren ze zijwaarts en vlot ten noorden van 50.
De Amerikaanse variant legde gewicht in de renteweegschaal, die onder invloed van de Europese PMI’s tot dan overhelde richting stevige verliezen. De curve in de VS hield het uiteindelijk op een beweging van minder dan 1 bp. Duitsland beperkte een verlies aan het korte eind van bijna 9 bpn tot +/- 4 bpn. De dollar kroonde zich tot dagwinnaar, met vooral winsten tegenover de Japanse yen. Dat gebeurde de laatste dagen trouwens wel meer, met als resultaat dat USD/JPY ondertussen op een zucht van 160 (34-jarige top) noteert. End april/begin mei lokten gelijkaardige niveaus Japanse wisselkoersinterventies uit. Vanmorgen trokken de nummer 1 en 2 van het Japanse ministerie van Financiën aan de alarmbel. Voorlopig is dat enkel nog verbaal.