Euro luidt de recessiebel
De markten sloegen de euro gisteren zonder verpinken knock-out. In de meest gevolgde combinatie verloor EUR/USD de kritieke steunzone van 1,035 – het vroegere jaardieptepunt – en meteen daarna 1,0341 – het dal bereikt in 2017. Het is de zwakste koers sinds 2002. De technische implicaties zijn enorm: een terugkeer naar pariteit, ofte het 76% dollarherstel op de opwaartse EUR/USD-beweging van 2000-2008. Dit belangrijk psychologisch niveau is de finale verdedigingslinie tegen een verval richting het diepterecord van 0,823 in het jaar 2000. EUR/CHF dook vorige week al eens beneden pariteit. Daags nadien volgde een weinig overtuigend herstel hetwelk de Zwitserse frank gisteren met sprekend gemak pareerde. Het muntenpaar sloot op 0,994. We keren zeven jaar terug in de tijd voor gelijkaardige cijfers op de tabellen. Als we abstractie maken van de kortstondige volatiliteit nadat de Zwitserse centrale bank onverwacht de peg op 1,20 opgaf, is het zelfs de zwakste koers sinds het ontstaan van de monetaire unie. De euro had evenmin een verhaal tegen die andere veilige haven, de Japanse yen. EUR/JPY gleed uit richting 139. Het vormt de neklijn van een dubbeltopformatie. Het koppel wordt zo dé spilfiguur: een breuk beneden dit niveau impliceert stevige vervolgverliezen voor alle andere eurowisselkoersen. Maar niet enkel de traditionele veilige havens wonnen terrein t.o.v. de euro. Andere dollarmunten, zoals die van Australië en Nieuw-Zeeland, sloten de dag hoger. Zelfs het Britse pond, dat naast een koopkracht- nu ook nog een politieke crisis geserveerd krijgt, klokte gisteren finaal met winst af.
We hadden het in deze column al dikwijls over de grote volatiliteit op de rente- en aandelenmarkten. Die is er naar aanleiding van de meest agressieve kruistocht in decennia van centrale banken tegen inflatie. De wisselmarkt bleef daar verhoudingsgewijs stoïcijns bij omdat zowat elke munt wel in een of andere mate uitzicht had op een sappige portie rentesteun. Waarom exact gisteren is niet duidelijk, maar het is zonneklaar dat die narratief veranderde. Inflatie is niet langer de enige naald in het kompas van de markt. Groei krijgt een steeds groter gewicht. En daar knelt vooral het Europese schoentje.
Vooreerst is er de hoge en toenemende inflatie. Het is een globaal fenomeen dat hard inhakt op het besteedbaar inkomen van de consumenten, zeker nu de financiële condities danig strakker zijn. Dit maakt het voor ondernemingen steeds minder evident om de opgelopen kosten door te rekenen. Marges staan onder druk. Die al donkere context heeft nog een zwart Europees randje. De oorlog in Oekraïne wakkert energie- en voedselinflatie aan én brengt de bevoorrading ernstig in het gedrang. De Russische Nord Stream 1 pijplijn werkt nu al op amper 40% van capaciteit. Volgende week gaat de gaskraan volledig toe omwille van geplande werkzaamheden die lopen tot 21 juli. Maar de (gegronde) vrees leeft dat “onverwachte gebeurtenissen” voor verlengingen van onbepaalde duur zullen zorgen. Een Europa zonder enig valabel energiealternatief heeft dan een immens probleem. Rantsoenering is onvermijdelijk met een verdere prijsstijging en enorme klap voor de economische activiteit als gevolg. We stevenen dan in rotvaart af op een regelrechte recessie. De financiële markten, de euro in het bijzonder, zien de bui al hangen.