Europese dienstensector schakelt terug
De Europese PMI-vertrouwensindicatoren voor juni zonden vorige week vrijdag een groeiwaarschuwing uit. De boodschap kwam binnen. Duits rentes doken tussen 10 en 15 basispunten lager. Het korte eind van de curve (bv. de 2j-rente) sloop de afgelopen weken bijna geruisloos richting de cyclische en meerjarige top van midden maart. Die trip wordt nu heel even gestaakt. De tienjaarsrente laat hardnekkige weerstand net ten noorden van 2.5% voorlopig ook voor wat ze is. De Europese referentie voor de aandelenmarkt, de EuroStoxx50, raakt maar niet voorbij de post-pandemische hersteltop net boven 4400. Het testte die weerstand drie keer in evenveel maanden tijd. Met de PMI’s van vorige week kreeg de huidige technische tegenbeweging een fundamentele insteek. De eerste steunzone lonkt (4210). De euro had het lastig, al sloot de munt tegenover de dollar toch nog vlot boven de dagdieptepunten. De schade beperkte zich uiteindelijk van ruwweg EUR/USD 1.096 tot net beneden 1.09.
Die relatief stevige herpositionering vraagt om wat duiding. Eigenlijk was het vooral Frankrijk dat de ogen open trok. Het land beet de spits af en deed dat met een stevige terugval van het vertrouwen in de dienstensector. De reeks tuimelde onverwacht in de zone die wijst op een economische krimp (< 50). Het onderzoeksbureau verantwoordelijk voor de bevraging (S&P Global) wijst op de gevolgen van hoge inflatie en de strakkere financiële condities op de activiteit. De Franse dienstensector beent na lange tijd de maakindustrie (45.5, driejarig dieptepunt) bij, waar de malaise al veel langer sluimert. Er voltrekt zich een gelijkaardige evolutie in Duitsland, al is dat met een eigen dynamiek. De verwerkende nijverheid krijgt het nog lastiger (41). Het momentum in de dienstensector blijft overeind (54.1 komende van 57.2) maar vertraagde merkelijk én meer dan verwacht.
De toestand van de goederensector in de volledige eurozone verslechtert logischerwijs. De deelreeks bevindt zich op het laagste niveau in 37 maanden (43.6). En de dienstensector (van 55.1 naar 52.4) veegt met één pennenstreek een groot deel van de winsten van 2023 uit. De overkoepelende indicator weerspiegelt amper nog groei (50.3). In mei waren er daar al de eerste signalen voor. Er stroomde toen weinig nieuw werk binnen. In juni was er per saldo en over de volledige economie bekeken zelfs minder werk in vergelijking met de vorige maand. We merken wel op dat dit vooral het gevolg is van de industrie. De activiteit die er nog is berust in belangrijke mate op het wegwerken van achterstallig werk. Dat eist een tol in termen van personeel: het bestand in de verwerkende nijverheid krimpt voor de eerste keer sinds januari 2021. In de dienstensector vertraagt de aanwerving maar blijft ze op een historisch sterk niveau. Het is een belangrijke kanttekening in een voor het overig weinig opbeurend rapport. De combinatie met de al lang aanhoudende krapte op de arbeidsmarkt zorgt voor opwaartse loondruk. Dat vertaalt zich dan weer in een sterke stijging van de aangerekende dienstenprijzen. S&P Global koppelt dit direct aan de maar trage daling van kerninflatie. Het brengt ons bij de essentie. Met haar verstrakkingsbeleid remt de ECB de economie af. Dat wordt stilaan duidelijk maar is nodig om inflatie in te tomen. Het sterke startpunt van de dienstensector/arbeidsmarkt impliceert een lange weg met weinig marge voor de centrale bank om van dat traject af te wijken. Het kost de markt nog vaak veel moeite om dat nieuwe normaal te omarmen.