Lange weg naar de top
Met het Memorandum of Understanding (MoU) van 26 maart tussen het VK en de Europese Commissie (EC) werden de onderhandelingen over financiële dienstverlening in het post-brexit-tijdperk voorlopig afgerond. Die ’succesvolle’ onderhandelingen vormen een lichtpunt in de relaties tussen beide blokken. Het MoU is geen definitief en alles-overkoepelend akkoord. Het bevestigt op korte termijn eerder de ’derde land’-status van het VK. Als derde land verliest het VK zijn directe toegang tot de interne EU-markt, het zogenoemde paspoort. Een meer tastbaar resultaat van het MoU betreft de versterkte samenwerking tussen financiële regelgevers die een basis kan leggen voor een toekomstig bilateraal akkoord over financiële dienstverlening. Ondanks het MoU is de kans reëel dat de spanningen tussen de Europese financiële toezichthouders en de financiële instellingen die vanuit het VK toegang willen tot de interne markt zullen oplopen.
Het MoU verandert niets aan de ontkoppeling van het Britse en het Europese regelgevend kader, met daarbij een grote terughoudendheid van de EC om equivalentie tussen deze kaders toe te passen. Met een vaststelling van equivalentie verklaart de EC een evenwaardigheid van de regelgevende kaders voor een bepaald marktsegment. Daardoor krijgen financiële instellingen van het betrokken land direct toegang tot de EU-markt. Tot nu gaat de EC karig om met equivalenties, hoewel beide kaders tot voor kort volledig gelijkliepen conform de Europese richtlijnen en regulering. Er worden nu slechts twee (tijdelijke) equivalenties toegepast: één voor effectendeponering (tot midden 2021) en één voor clearing (tot midden 2022). Voor de andere marktsegmenten wordt het VK gezien als een ’derde land’ met alle beperkingen en mogelijke competitieve nadelen die deze status met zich brengt. Het ziet er bovendien niet naar uit dat de EC zich in de nabije toekomst lakser gaat opstellen.
Die Europese terughoudendheid is te begrijpen. De Britse financiële autoriteiten weigeren immers harde engagementen aan te gaan over gelijklopende regelgeving. Daarnaast houdt de sterke afhankelijkheid van een offshore financieel centrum – Londen – ook financiële stabiliteitsrisico’s in. Bovenal biedt het de mogelijkheid om de ontwikkeling van de Europese financiële centra te ondersteunen. En niet zonder succes. Als gevolg van brexit verplaatsten een belangrijk aantal financiële instellingen hun activiteit (gedeeltelijk) naar financiële centra in de EU. Brussel was vooral in trek bij een aantal internationale (her)verzekeraars en geldverstrekkers en -beheerders.
Toch heeft de EU nog een lange weg te gaan vooraleer het kan rivaliseren met een globaal financieel centrum zoals Londen. Ondanks brexit behoudt Londen die status. Andere Europese financiële centra wonnen aan belang, maar blijven spelen in een lagere divisie. De wereldwijde rangschikking van financiële centra (GFCI29), gepubliceerd door Z/Yen Group meet op basis van meer dan 140 indicatoren en 40.000 expertevaluaties het belang van het financieel centrum op wereldniveau. De City of London behoudt ondanks een stevig brexitverlies sinds 2016 zijn tweede plaats, na New York, terwijl Frankfurt als enig EU-financieel centrum de top tien bereikt. Samen met Frankfurt zijn Luxemburg (17), Parijs (25), Milaan (26), Amsterdam (28) en Stuttgart (30) de enige EU-financiële centra in de top 30. Brussel eindigde op plaats 37. Hoewel de Europese financiële centra nog een lange (steile) weg te gaan hebben, wonnen ze sinds het brexit-referendum in 2016 wel sterk aan belang.