Rentecyclus in opkomende landen gestart?
Deze week was het aantal beleidsvergaderingen van centrale banken haast niet te tellen. Voor de centrale banken uit ontwikkelde landen lag het script min of meer vast. Het beleid blijft onveranderd. De markten keken vooral uit hoe ze tegen de recente rentestijging aankijken. De opties gaan van afremmen (ECB), benign neglect (Fed, BoE) over voorbereiden op een eerste verstrakking (Norges Bank). De meeste van die landen hebben nog de luxe om hun beleidsaccenten te kunnen kiezen. Voor de centrale banken van sommige opkomende landen is het min of meer van moeten. Zo verhoogden de Banco Central do Brasil en de Turkse centrale bank (CBTR) deze week de beleidsrente in beide gevallen forser dan verwacht, respectievelijk van 2.00% tot 2.75% en van 17% tot 19%. Later vandaag komt daar de Russische centrale bank misschien nog bij.
De context voor ieder van die landen is uiteraard verschillend. Toch zijn er gemeenschappelijke punten. Om het hoofd te bieden aan de pandemie verlaagden opkomende landen de rente tot een zo laag mogelijk niveau om de economie te steunen. In veel gevallen resulteerde dat in een negatieve reële rente. Landen met dat profiel moeten investeerders normaal overtuigen met een (stevige) risicopremie. In de eerste fase van de ‘reflatietrade’ volstond een hogere nominale vergoeding om investeerders te overtuigen. Een aantal EM-munten bleven door die karige vergoeding wel zwak ondanks het positief risicosentiment. Naarmate de reflatietrade zich doorzette, liep ook (verwachte) inflatie op. Die laatste is meestal veel gevoeliger voor een stijging van olie- of andere grondstoffenprijzen. Een zwakke munt, oplopende inflatie en een lage negatieve reële rente. Zeker voor landen met een hoge schuldgraad (Brazilië) of met een wankele externe positie (Turkije) wordt dat een gevaarlijke mix. Ze dreigen in een zichzelf versterkende spiraal terecht te komen van verdere muntdepreciatie met als gevolg nog hogere inflatie. Als daarbij de nominale rentes in de kernlanden (VS) stijgen en de reële rentes er minder negatief worden, wordt het helemaal precair. Niet toevallig sijpelen de renteverhogingen nu stilaan door. Het zou ons niet verbazen dat andere landen volgen. Dat geldt in de eerste plaats voor opkomende landen met zwakke economische fundamenten.
Dichter bij huis houden we ook landen als Hongarije en mindere mate Polen in het oog. Het is van een volledig andere orde. Ze hebben degelijke economische fundamenten, maar worstelen ook met oplopende inflatie en een munt onder (weliswaar matige) druk. Nu houden ze het beleid nog zo soepel mogelijk om de coronaopstoot het hoofd te bieden, maar er zijn grenzen. Hoe houdbaar blijven beleidsrentes nabij 0%, zeker als de globale reële rentes verder stijgen?
We zoomen nog even kort in op Turkije. De forser dan verwachte renteverhoging maakt de anti-inflatieretoriek van CBTR-voorzitter Agbal langzaam maar zeker geloofwaardig. Eind vorige jaar beloofde hij orde op zaken te stellen en de inflatie op (lange) termijn (2023 of later) terug te brengen richting de 5%-doelstelling. Met een (hoger dan verwachte) inflatie van 15.6% is er nog heel lange weg te gaan. Ook het risico van politieke interferentie in het monetair beleid sluimert nog altijd op de achtergrond. Toch kan de Turkse munt op korte termijn in rustiger vaarwater terecht komen. Naast een geloofwaardigere binnenlands beleid, blijft de algemene context (hogere reële rentes) natuurlijk voor de lira een factor van belang. Een daling van EUR/TRY beneden de zone 8.50/8.36 bevestigt het vertrouwensherstel en verbetert het technisch beeld voor de Turkse munt.