Vergroening economie in stroomversnelling
Op Europees niveau zal de vergroening van onze economie in sneltempo toenemen, althans volgens de beleidsplannen. De inkt van de European Green Deal is nog maar nauwelijks droog, terwijl de concrete implementatie van het beleid al vorm krijgt. Toch is de weg naar effectieve vergroening van onze economie nog lang. Het bedrijfsleven past zich snel aan de nieuwe, groene realiteit aan, maar wordt wel geconfronteerd met een aantal struikelblokken. De grootste daarvan is niet langer de financiële haalbaarheid van de ecologische transitie, maar wel de blijvende onzekerheid rond het uiteindelijke beleid. Dat laatste is immers de verantwoordelijkheid van de EU-lidstaten (en regio’s) en niet van de EU-instellingen, uiteraard binnen het grotere Europese kader. En de uitwerking van een klimaatbeleid op nationaal en regionaal niveau laat vaak op zich wachten waardoor last-minute disrupties ontstaan die het bedrijfsleven liever niet ervaart.
De stroomversnelling komt er verrassend door de coronacrisis. Om het herstel te bespoedigen investeert de EU sterk in de vergroening en digitalisering van de economie. Dat gebeurt via het ‘Next Generation EU’-herstelplan dat naast herstel ook de veerkracht van de Europese economieën wil versterken. Maar ook de doelstellingen van de nieuwe EU-meerjarenbegroting kleuren groener, in quasi alle beleidsdomeinen gaande van het landbouwbeleid over het cohesiebeleid tot het innovatiebeleid. Die Europese ambitie straalt af op steeds meer relanceplannen in de EU-lidstaten (en regio’s), zoals we deze week ook merkten op Vlaams en Belgisch niveau. De lidstaten en regio’s kunnen immers een graantje meepikken van de Europese fondsen, als hun investerings- en hervormingsplannen een Europese toetsing doorstaan. De minimumvoorwaarde wordt bepaald door het ‘no harm’-principe, met name dat nieuw beleid geen bijkomende milieuschade zal veroorzaken. Maar daarnaast werden zeven vlagschip-voorwaarden gelanceerd die kort samengevat neerkomen op vergroening en digitalisering, of liefst nog een combinatie van beide. Dat geeft een duidelijk kader waarbinnen de EU-lidstaten hun beleid vorm kunnen geven en minstens gedeeltelijk kunnen laten financieren door Europese middelen.
De Europese Commissie claimt dat deze ecologische transitie de Europese groei zal opkrikken met 0,5%. Dat lijkt bescheiden, maar de groeibijdrage is uiteraard welkom na een moeilijke crisisperiode. Toch zullen de Europese ambities enkel worden gehaald als het Europese bedrijfsleven mee de schouders zet achter het hele verhaal. De financiële impulsen zijn nu duidelijk aanwezig, maar ze blijven voorlopig vaag. Belangrijker is de concrete vertaling van de Europese doelstellingen en ambities in het nationaal en regionaal beleid. Daar zijn momenteel nog veel vraagtekens en dit op vele terreinen. Denk aan de energiemix en energiebevoorrading (zie figuur voor de nog lange weg te gaan voor hernieuwbare energiebronnen in de EU-energieconsumptie), maar ook aan mogelijke hervormingen op het vlak van groene fiscaliteit (wagens, energie-investeringen, bouw etc.). Uit simulaties blijkt dat de grootste uitdagingen liggen op het vlak van de residentiële woningbouw, de transportsector en de energiesector. De industrie heeft al een hele omslag gemaakt en lijkt slechts in beperkte mate nieuwe inspanningen te moeten leveren om bijvoorbeeld de 55%-reductie in broeikasgassen tegen 2030, tegenover het niveau van 1990, te realiseren.
Het is dus hoog tijd dat het nationale en regionale beleid de ecologische transitie omarmt en concreet vorm geeft. Enkel duidelijk beleid, met een langetermijnvisie kan ervoor zorgen dat het bedrijfsleven zijn rol in de vergroening van onze economie degelijk en welgemeend kan spelen.
Jan Van Hove, KBC Group Chief Economist