Bouwsector: last man standing
De internationale conjunctuur zit in woelig vaarwater. Hoofdoorzaak is een drastische sentimentsverslechtering in de industrie, ontstaan door een combinatie van technologische en regelgevende disrupties, evenals van toenemend protectionisme op wereldschaal. Het zwakke sentiment in de industrie leidde uiteindelijk tot een duidelijke verzwakking in de industriële activiteit, met een aanzienlijke krimp in de industriële productie in belangrijke Europese industrielanden, Duitsland op kop. De problemen in de exportgerichte industrie waren lange tijd geïsoleerd van de binnenlandse economische ontwikkelingen. Maar uiteraard beïnvloeden industriële activiteiten de vraag naar diensten, de dynamiek in de arbeidsmarkt en het sentiment in andere sectoren. Lang bleef het sentiment én de economische activiteit in de dienstensector immuun voor de wereldwijde industriële afkoeling, maar sinds kort merken we dat ook dienstensectoren in vele landen geleidelijk schade ondervinden.
Opvallend is de relatieve stabiliteit in de bouwsector, in tegenstelling tot de evoluties in de industrie en de diensten. Traditioneel is de bouwsector heel conjunctuurgevoelig, maar dat blijkt nu minder dan in het verleden het geval te zijn. De bouwsector bevindt zich nog altijd in een herstelfase na de terugval tijdens de financiële crisis. Bovendien kan de sector momenteel duidelijk profiteren van een status van relatief veilige haven, waarbij investeerders op zoek naar positief rendement vandaag een grote honger naar vastgoed vertonen. Dat vertaalt zich in een sterke groei in de constructiesector als geheel, ondanks de algemene economische afkoeling.
Uiteraard speelt bovendien de krapte in de arbeidsmarkt een rol. De groei in de constructiesector wordt enigszins aan banden gelegd door een gebrek aan geschikte arbeidskrachten, maar tegelijk leidt de vraag naar bijkomend vastgoed tot stevig gevulde orderboeken en een gunstige prijsontwikkeling. Op die manier gaat de bouwsector tegen de algemene trend van economische afkoeling in.
De vraag is uiteraard of dit kan blijven duren. De sterke vraag naar vastgoed wordt in toenemende mate ingegeven door speculatieve motieven in plaats van door economische noodzaak. Positieve prijsontwikkelingen in quasi alle Europese residentiële vastgoedmarkten zorgen voor een stabiele vraag. Door de extreem lage rente is niet alleen de financiering van vastgoedprojecten een voordelige zaak, maar zijn er ook weinig rendabele alternatieven met een – althans in de perceptie – zelfde risicograad. Rentestijgingen kunnen dit beeld in de toekomst verstoren, hoewel we geen snelle renteopstoot verwachten. De vraag naar vastgoed vanuit de industrie zal allicht verzwakken, maar zolang kleinhandel en logistiek het relatief goed blijven doen, blijft ook de vraag naar commercieel vastgoed sterk. Commercieel vastgoed is nog meer dan residentieel vastgoed onderhevig aan een regionaal en zelfs lokaal verschillende prijsdynamiek. Algemeen lijkt het er dus op dat de bouwsector nog niet aan het einde van zijn Latijn is. Op wat langere termijn kan een economisch herstel in de Europese economie ook conjunctureel de vraag naar bouwprojecten opnieuw versterken. Met de bouwsector is er ten minste één economische activiteit die tevreden kan terugkijken op het extreem soepele monetaire beleid van de afgelopen jaren.
Jan Van Hove, KBC Group Chief Economist