Divergentie tussen Amerikaanse en Europese inflatiedynamiek?
Renterally aan een adempauze toe?
Na hogere prijsdata in de VS twee weken geleden schaafden de rentemarkten hun verwachtingen voor de eerste Fed- en ECB-renteknip verder bij. Het idee voor een eerste verlaging in mei (Fed) of zelfs in april (ECB) is opgeborgen. Juni geniet nu de voorkeur, al beseft de markt dat dit zeker voor de Fed nog niet in steen gebeiteld staat. De rentes (zowel in de VS als EMU) zetten vorige week nieuwe hersteltoppen voor 2024. In de aanloop naar het weekend werd er wel wat gas teruggenomen, zeker in Europa. Nochtans benadrukten een hele reeks ECB-gouverneurs dat er meer duidelijkheid nodig is, vooral omtrent de loonvorming, alvorens de ECB de voet van de monetaire rem kan halen.
Deze week komt er nieuwe reality check. Donderdag worden in de VS de prijsdeflators voor januari bekend gemaakt. Het rapport speelt iets minder kort op de bal dan de CPI die twee weken geleden al werd gepubliceerd, maar de zogenaamde PCE-deflators genieten wel de voorkeur van de Fed.
Zoals voor de CPI wordt voor de algemene PCE-inflatie een maandstijging verwacht van 0.3% (2.4% j/j). Voor de kerninflatie (core PCE) rekent de markt op 0.4% M/M en 2.8% J/J. De afkalvende jaardynamiek zegt vooral iets over de snelle prijsstijgingen vorig jaar. Maandstijgingen van 0.3% of 0.4% zijn hoe dan ook nog niet in lijn met een volgehouden terugkeer naar de 2% j/j Fed-doelstelling. Waarschijnlijk weinig reden dus voor de Fed om de recente afwachtende houding op te geven.
Europa speelt traditioneel korter op de bal met het vrijgeven van inflatiecijfers. Deze week krijgen we al een eerste schatting voor de inflatie in februari. Ook hier spelen basiseffecten door de forse prijsstijgingen vorig jaar een grote rol. De markt verwacht voor de algemene inflatie een maandstijging van 0.6% maar tegelijk kan de jaarstijging toch nog afkoelen van 2.8% tot 2.5%. Ook voor de kerninflatie wordt een terugval verwacht van 3.3% j/j tot 2.9%. Ook de volgende maanden kunnen basiseffecten de jaarinflatie opnieuw lager sturen. Zeker in een context waar de Europese groei blijft aanmodderen rijst in de markt dan de vraag of de ECB toch niet vroeger kan verlagen. Raadslid Holzmann liet vrijdag alvast verstaan dat het weinig evident is voor de ECB om eerder dan de Fed te starten met de renteverlagingen. Toch hebben we het gevoel dat er in Europa iets meer ruimte is voor ontspanning na de recente renterally dan in de VS.
Wat de activiteits- en andere data betreft kijken we in de VS onder meer uit naar het consumentenvertrouwen en huizenprijzen (di) en het ISM-vertrouwen uit de verwerkende nijverheid (vrij). Betere activiteitsdata zouden een bijkomende reden zijn voor de Fed om de boot i.v.m. renteverlagingen lang genoeg af te houden. Naast de data staat deze week opnieuw een ellenlange rij van Fed-, ECB- en BoE-gouverneurs klaar om hun visie te geven. In de VS is er zijn er opnieuw veilingen van 2-j, 5-j en 7-j overheidspapier.
Buiten de VS en Europa kijken we ook uit naar Chinese PMI’s (vrij). Zwakke cijfers zullen de druk verder opvoeren voor de overheid om bijkomende steunmaatregelen te nemen.
Wat de ‘kleinere’ centrale banken betreft zijn er rentebeslissingen in Hongarije en Nieuw-Zeeland. Ondanks de lagere inflatie wordt het voor de Hongaarse centrale bank een moeilijke afweging tussen een renteverlaging van 75 bpn of opschalen naar 100 bpn. Dat laatste kan de forint immers verder onder druk zetten. In Nieuw-Zeeland wordt het zeer interessant. Daar ligt zelfs een bijkomende renteverhoging opnieuw op tafel omdat de inflatieafkoeling er (te?) traag verloopt. Nieuw-Zeeland is een kleine economie in een specifieke context, maar als de RBNZ de rente alsnog verhoogt, kan dat toch ook een signaalfunctie zijn i.v.m. het rentepad van andere centrale banken.