EU-fondsen voor Centraal- en Oost-Europese regio’s blijven noodzakelijk

Binnen het Europese financieel kader voor de periode na 2020 moet blijvend prioriteit worden gegeven aan economische convergentie. Ondanks vooruitgang in inkomensconvergentie tussen de EU-lidstaten blijven de regionale inkomensverschillen enorm. Met name in Midden- en Oost- Europa is de inhaalslag naar het gemiddelde EU-inkomensniveau beperkt gebleven tot (hoofd) stedelijke gebieden. In het toekomstige convergentiebeleid van de EU moet meer nadruk worden gelegd op die regionale dimensie. Bovendien zijn het nog steeds de nieuwste EU-lidstaten die de meeste financiële steun nodig hebben. In plaats van extra financiële steun te bieden aan Zuid- Europese landen, zouden deze meer baat hebben bij structurele hervormingen.

Volgende week zal de Europese Commissie gebruik maken van haar initiatiefrecht om een eerste ontwerp te lanceren voor het volgende meerjarig financieel kader (MFK), dat in 2021 van start gaat en een periode van zeven jaar beslaat. Het MFK is het budgettaire planningsinstrument van de EU en weerspiegelt de beleidsprioriteiten voor de langere termijn. Deze prioriteiten worden vervolgens vertaald in toekomstige uitgavenprogramma’s van de EU. Een van de politieke doelstellingen binnen de EU is reële macro-economische convergentie - of een economische inhaalslag - tussen de EU-lidstaten en tussen regio’s binnen deze lidstaten. Het Cohesiefonds (CF) is enerzijds gericht op landen waar het bruto nationaal inkomen per inwoner minder dan 90% van het EU-gemiddelde bedraagt. Door projecten op het gebied van transport en milieu te financieren, beoogt het CF de economische en sociale verschillen te verminderen en helpt het landen met een achterstand in hun economische ontwikkeling. Anderzijds probeert het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) de economische cohesie in de EU te versterken door onevenwichten tussen de regio’s te corrigeren.

Behaalde convergentieresultaten

De vergelijking van het bruto binnenlands product (bbp) per inwoner van een land met het EU-gemiddelde wordt doorgaans gebruikt als maatstaf voor economische convergentie. De grote inkomensverschillen in de EU wijzen erop dat een beleid van inkomensconvergentie wenselijk is. Bulgarije, Roemenië en Kroatië - de nieuwste lidstaten van de EU - zijn de achterblijvers op het vlak van convergentie binnen de EU. Hun levensstandaard ligt nog steeds onder de 60% van het EU gemiddelde. Opmerkelijker is dat Griekenland – al sinds 1981 lid van de EU - ook tot de top vijf behoort. Griekenland heeft ongetwijfeld een inhaalbeweging gedaan, zelfs tijdens de periode voordat het daadwerkelijk lid werd van de EU. Met name na de financiële crisis is de Griekse economie echter teruggevallen ten opzichte van de andere Europese landen. Luxemburg en Ierland daarentegen zijn de grootste positieve uitschieters. Het bbp van deze landen wordt echter kunstmatig opgedreven door de aanwezigheid van multinationals. Afgezien daarvan staan Nederland, Oostenrijk en Denemarken bovenaan in de vergelijking. Ondanks de nog steeds bestaande verschillen is er evenwel al aanzienlijke vooruitgang geboekt. Vooral de Centraal- en Oost-Europese landen en de Baltische staten zijn erin geslaagd hun levensstandaard aanzienlijk te verhogen ten opzichte van het EU-gemiddelde. Verschillende studies hebben het effect van de Europese fondsen op de economische convergentie beoordeeld. Hoewel er enige discussie is over de impact van de Europese financiële steun, en nog meer over de doeltreffendheid ervan, wordt in de meeste studies erkend dat de steun over het algemeen een positieve bijdrage levert aan de nationale en regionale economische ontwikkeling.

De klus is evenwel nog niet geklaard. Aangezien het zwaartepunt van de EU-economie in een bekende banaanvormige zone in West-Europa ligt - van Manchester (VK) tot Milaan (Italië) met uitbreidingen in de noordelijke regio - blijft de economische activiteit sterk geografisch geconcentreerd. Landen buiten dit kerngebied zijn in het beste geval perifere leveranciers aan de kern. Bijgevolg is de convergentie op nationaal niveau nog onvolledig. Opvallender is dat de regionale verschillen binnen landen ook nog altijd enorm zijn. In tegenstelling tot een duidelijke convergentietendens op nationaal niveau in de Centraal- en Oost-Europese landen, zijn er nog grote regionale inkomensverschillen. Er is een bijzonder contrast tussen de hoofdstedelijke regio’s en de andere gebieden. Het lijkt erop dat de hoofdsteden het meest hebben genoten van de economische convergentie die met EU-middelen wordt ondersteund, terwijl de overige regio’s in de landen achterlopen. In de meeste landen worden robuuste stedelijke gebieden, en vooral hoofdsteden, gekenmerkt door hogere inkomens, maar de discrepantie in het oostelijke deel van de EU is opvallend (figuur 1). Deze situatie moet worden verbeterd, niet alleen uit billijkheidsoverwegingen, maar ook om congestieproblemen (mobiliteit, huisvesting, enz.) in de hoofdsteden te verminderen en het welvaartsniveau in het hele land te verhogen.

Herziening van het EU-beleid

Hoewel de landenaggregaten een relatief gunstig beeld van convergentie laten zien, wijzen regionale discrepanties dus nog steeds op grote verschillen in levensstandaard tussen regio’s, zowel voor de nieuwe als de oude EU-lidstaten. Om te zorgen voor een meer inclusieve economische vooruitgang moet het Europese convergentiebeleid zich dan ook er op richten de interregionale in plaats van de internationale verschillen te verkleinen. Hoewel er nu al meer Europese financiële steun via het EFRO stroomt - met een meer regionale focus - dan via het CF, zou het nieuwe financiële kader voor 2021-2027 een kans kunnen zijn om Europese middelen toe te wijzen op een manier die de grote interregionale verschillen nog beter aanpakt.

In het lopende debat hebben sommigen betoogd dat de EU haar financiële steun moet heroriënteren van Centraal- en Oost Europa naar Zuid-Europa. Aan dit idee liggen voornamelijk politieke argumenten ten grondslag, namelijk een financiële bestraffing voor landen met een kritische houding tegenover de EU. Op het eerste gezicht zou deze aanpak ook vanuit economisch oogpunt zinvol zijn. Aangezien Zuid-Europa tijdens en na de financiële crisis zwaar te lijden heeft gehad, is meer financiële steun in de regio welkom. Deze aanpak zou echter niet verstandig zijn. In de eerste plaats zijn de regionale verschillen in Midden- en Oost-Europa nog steeds aanzienlijk, zoals hierboven is aangetoond. Ten tweede heeft Zuid-Europa geen financiële steun nodig, maar eerder structurele hervormingen. Een deel van de EU-financiering zal nuttig zijn, mits effectief en efficiënt gebruikt, maar te veel Europese financiële steun zou de dringende noodzakelijkheid van hervormingen verminderen. Dat kan alleen maar leiden tot een slechter economisch resultaat.

Disclaimer:

Alle meningen in deze KBC Economische Opinies vertegenwoordigen de persoonlijke mening van de auteur(s). Noch de mate waarin de voorgestelde scenario’s, risico’s en prognoses de marktverwachtingen weerspiegelen, noch de mate waarin zij in de realiteit zullen tot uiting komen, kunnen worden gewaarborgd. De gegevens in deze publicatie zijn algemeen en louter informatief. Ze mogen niet worden beschouwd als beleggingsadvies. Duurzaamheid maakt deel uit van de algemene bedrijfsstrategie van KBC Groep NV (zie https://www.kbc.com/nl/duurzaam-ondernemen.html). We houden rekening met deze strategie bij de keuze van de onderwerpen voor onze publicaties, maar een grondige analyse van de economische en financiële ontwikkelingen vereist het bespreken van een bredere waaier aan onderwerpen. Deze publicatie valt niet onder de noemer ‘onderzoek op beleggingsgebied’ zoals bedoeld in de wet- en regelgeving over de markten voor financiële instrumenten. Elke overdracht, verspreiding of reproductie, ongeacht de vorm of de middelen, van de informatie is verboden zonder de uitdrukkelijke, voorafgaande en schriftelijke toestemming van KBC Groep NV. KBC kan niet aansprakelijk worden gesteld voor de juistheid of de volledigheid ervan.

Gerelateerde artikels