Belgen sparen alsmaar minder en dat heeft gevolgen
Door de coronacrisis sloegen de Belgen in 2020 volop aan het sparen. Naarmate de pandemie uitgewoed raakt, zal de ongezien hoge spaarquote van de huishoudens terug normaliseren, wat het economische herstel zal schragen. De komende jaren zet de dalende trend in de spaarquote van de voorbije decennia allicht door als gevolg van de vergrijzing van de bevolking. Dat heeft potentieel belangrijke macro-economische gevolgen. Een aangehouden afname van het sparen kan finaal immers uitmonden in structurele tekorten op de lopende rekening van de betalingsbalans. Bovendien wordt het des te belangrijker dat het minder overvloedige spaargeld meer groeibevorderend en duurzaam wordt aangewend.
Het spaargedrag van de huishoudens is het resultaat van een complex samenspel van economische, psychologische en demografische factoren. Naargelang de omstandigheden zijn andere verklaringen voor het sparen van toepassing. Tijdens de coronacrisis klom de spaarquote van de Belgische huishoudens (het deel van hun beschikbaar inkomen dat wordt gespaard) tot ongeziene hoogtes. Dat kwam doordat huishoudens sterk beknot werden in hun mogelijkheden om te consumeren als gevolg van lockdownmaatregelen, doordat ze meer voorzichtheid aan de dag legden en winkels spontaan vermeden, en doordat ze ook uit voorzorg de vinger op de knip hielden. Zo werd in 2020 gemiddeld 20,2% van het beschikbaar inkomen gespaard, tegenover gemiddeld 12,4% in 2019.
Het verloop van de spaarquote tijdens de jongste crisis was eerder atypisch en illustreert dat het cijfer op de korte termijn sterk wordt beïnvloed door specifieke gebeurtenissen of de conjuncturele situatie, en het daaraan gerelateerde vertrouwen van de huishoudens in de toekomst. In periodes van economische onzekerheid, in het bijzonder inzake de situatie op de arbeidsmarkt, zijn die geneigd hun voorzorgssparen te versterken (d.w.z. het aanleggen van een financiële buffer). Dat verband wordt geïllustreerd aan de hand van de indicator van het consumentenvertrouwen, meer bepaald de component die peilt naar de verwachtingen inzake het verloop van de werkloosheid voor het komende jaar (figuur 1). Ook tijdens de Grote Recessie van 2009 veerde de spaarquote op, in lijn met de toen eveneens verslechterende werkloosheidsvooruitzichten.
Structurele determinanten
Op de wat langere termijn spelen doorgaans eerder structurele factoren een rol. Zo holde de forse rentedaling van de voorbije decennia de rente-inkomsten die de huishoudens halen uit hun vermogen uit. Aangezien de huishoudens vooral die inkomsten sparen, terwijl de inkomens uit arbeid grotendeels worden geconsumeerd, deed dat de spaarquote trendmatig dalen (figuur 2). Doordat het gemiddeld vermogen per huishouden in België tot het hoogste van de wereld behoort, had de daling van de vermogensinkomsten een relatief grote impact op de spaarquote. De Belgische huishoudens zijn daardoor de afgelopen decennia geëvolueerd van spaarkampioen naar een Europese middenmoter. Van 1999 tot aan de financiële crisis van 2008 lag de Belgische spaarquote nog gemiddeld 4 procentpunten boven die in de eurozone. Sindsdien nam dat verschil af en van 2016 tot 2019 werd het zelfs licht negatief.
Onderliggend vertroebelt ook de demografie het beeld. De spaarquote verschilt per leeftijdscohorte en dus kunnen wijzigingen in de leeftijdsopbouw van de bevolking de macro-economische spaarquote beïnvloeden. Zo leggen vooruitziende individuen tijdens hun actieve levensjaren een vermogen aan (sparen), dat vervolgens wordt aangesproken tijdens hun pensioen (ontsparen). Dit is het levenscyclussparen, dat tot doel heeft de consumptie uit te vlakken en een schommelende levensstandaard verhindert tijdens iemands leven. Onderzoek leert dat deze hypothese voor België de realiteit goed benadert. Tussen de leeftijd van 30 en 50 legt de Belg een financieel vermogen aan en stijgt de spaarquote. Tussen 55 en 65 kent de spaarquote een val en bij gepensioneerden wordt zij negatief. In tegenstelling tot oudere generaties, die nog veel belang hechten aan sparen als voorzorg voor ‘slechte tijden’, hebben meer recent gepensioneerden er minder moeite mee om in te teren op hun vermogen en zo hun vroegere levensstandaard op peil te houden. Door de vergrijzing van de bevolking nam de verhouding tussen het aantal spaarders (de bevolking op leeftijd 30+ tot aan de pensioenleeftijd) en het aantal ontspaarders (de gepensioneerden) de afgelopen jaren stelselmatig af. Ook dat droeg bij tot de structureel dalende spaarquote (figuur 2).
Macro-economische gevolgen
Naarmate de pandemie uitgewoed raakt, zal de spaarquote weer naar een normaal niveau zakken. In het tweede kwartaal van 2021 (laatst beschikbaar cijfer) bedroeg die nog 18,2%, komende van een piek van 25,9% in het tweede kwartaal van 2020. Het ziet er bovendien naar uit dat de verdere vergrijzing ook de komende jaren blijvende neerwaartse druk zal zetten op de spaarquote. Tot dusver was de tanende spaaractiviteit van de Belgische huishoudens macro-economisch niet verontrustend. Zij speelde weliswaar een rol in het wegsmelten van het overschot op de lopende rekening van de betalingsbalans, maar het saldo op die rekening (ook externe positie genoemd) is voorlopig niet negatief (figuur 3). Dat betekent dat er nog altijd voldoende binnenlandse spaarmiddelen zijn om de investeringen te financieren.
In de mate dat de afname van het sparen van de huishoudens zich verder structureel doorzet, ontstaat echter het risico dat die finaal uitmondt in (onhoudbare) externe tekorten. Uiteindelijk zal dit dan moeten gecompenseerd worden. Dat kan bijvoorbeeld door meer besparingen bij de overheid of door een verlenging van de effectieve pensioenleeftijd, wat de verhouding tussen de sparende actieve generaties en de ontsparende gepensioneerden minder sterk doet afnemen. Verder maakt een structureel dalende spaarquote van de huishoudens de efficiënte aanwending van het spaargeld voor ondernemersinitiatieven die groeibevorderend en duurzaam zijn des te belangrijker (zie ook KBC Economische Opinie van 20 april 2017). Ondanks de quasi afwezigheid van een rentevergoeding blijven Belgen massaal de voorkeur geven aan risicovrije bankdeposito’s. De risicoappetijt verbeterde de jongste tijd enigszins, maar blijft te klein.