Schoolverlaters op weg naar de arbeidsmarkt
Een vlotte aansluiting van de gevolgde studierichting op het werkaanbod wordt algemeen gezien als cruciaal voor een goed functionerende arbeidsmarkt. Die aansluiting is in Vlaanderen de voorbije twee decennia trendmatig verbeterd en de regio scoort terzake ook goed in Europees perspectief. Hoewel het goed is dat jongeren voldoende kiezen voor een beroepsspecifieke opleiding, is ook belangijk dat zij voldoende algemene vaardigheden opbouwen om zich flexibel in een snel veranderende economie en arbeidsmarkt aan te passen. Door de demografische omstandigheden zullen er de komende jaren bovendien in nagenoeg alle sectoren en beroepsgroepen jobkansen zijn, wat de keuze van jongeren voor een studie of opleiding die ze zelf graag doen vergemakkelijkt.
Na de pandemie kampte de arbeidsmarkt al snel opnieuw met krapte. Los van vertraagde groei in de bevolking op arbeidsleeftijd heeft die ook te maken met het fenomeen van mismatch tussen de vraag naar en het aanbod van arbeidskrachten. Ondanks de vele vacatures blijft er immers een behoorlijke werkloosheid bestaan. De gebrekkige aansluiting van het arbeidsaanbod op de -vraag is op zijn beurt een gevolg van een te geringe geografische mobiliteit en het feit dat het arbeidsaanbod niet overeenstemt met de gevraagde profielen op de arbeidsmarkt.
Een goede aansluiting van de studiekeuzes en het opleidingsaanbod op de arbeidsvraag van werkgevers is een van de belangrijke factoren om mismatches te voorkomen. Horizontale mismatch ontstaat wanneer te weinig jongeren kiezen voor goed in de markt liggende studies. Verticale mismatch betekent dat de afgestudeerden over onvoldoende of niet de juiste kennis en vaardigheden beschikken om een goede start te maken in het beroep waarvoor zij zijn opgeleid (bijv. bij verouderde opleidingsprogramma’s). Deze mismatches zijn zowel economisch als vanuit het individueel perspectief van de afgestuurde onwenselijk. Zij leiden tot een verlies aan rendement op de onderwijsinvestering omdat kennis niet (ten volle) op de arbeidsmarkt wordt benut. Macro-economisch zorgt de onderbenutting voor een hogere algemene werkloosheid of een te lage productiviteit van werknemers. Op het niveau van het individu zijn er hogere risico’s op (langdurige) werkloosheid, een lager loon of ontevredenheid met de job. Dit speelt op korte maar ook op de langere termijn, omdat de arbeidsmarktpositie van jongeren bij de start van hun loopbaan vaak bepalend is voor hun latere loopbaan (‘littekeneffecten’).
Figuur 1 toont drie maatstaven die een beeld geven over hoe vlot jongeren de afgelopen twee decennia doorstroomden naar de arbeidsmarkt: (1) het aandeel schoolverlaters dat één jaar na het afstuderen nog is ingeschreven als niet-werkende werkzoekende (bron: jaarlijks Schoolverlatersrappport VDAB), (2) het aandeel jongeren (18-24 jaar) dat vroegtijdig en ongekwalificeerd het secundair onderwijs heeft verlaten (bron: Vlaams Ministerie van Onderwijs en Vorming) en (3) het aandeel jongeren (15-24 jaar) dat noch werk heeft noch onderwijs of een opleiding volgt (de zogenoemde NEETs, bron: Eurostat). De cijfers hebben betrekking op Vlaanderen omdat voor de eerste maatstaf enkel cijfers voor die regio beschikbaar zijn.
Uit de figuur blijkt dat de aansluiting tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt in Vlaanderen sinds 2000 trendmatig is verbeterd. Er waren wel schommelingen in de opeenvolgende cijfers, maar die hadden veel te maken met de economische conjunctuur en de overeenkomstige vertraging of versnelling op de vacaturemarkt. Concreet verslechterde de situatie tijdens de dotcom-crisis, de financiële en schuldencrisis en de coronapandemie. In periodes van economische crisis delen jongeren doorgaans als eerste in de klappen. België als geheel scoort voor de twee laatste maatstaven overigens slechter dan Vlaanderen, maar wel beter dan het EU-gemiddelde. De ongekwalificeerde uitstroom van jongeren bedroeg in België in 2021 6,7%, tegenover 9,7% in de EU. Het Belgische NEETs-cijfer bedroeg datzelfde jaar 7,4%, tegenover 10,8% in de EU. De betere Vlaamse cijfers (5,3% respectievelijk 6,0%) lagen meer in lijn met die van Nederland (5,3% respectievelijk 5,1%).
De trendmatige verbetering heeft meerdere oorzaken. Meer recent, sinds 2016, speelt de toenemende arbeidsmarktkrapte een rol. Door de stijgende vacaturegraad waren de jobkansen voor schoolverlaters groter dan ooit. Verder is er ook de gestegen deelname aan het hoger onderwijs. Uit het jaarlijkse Schoolverlatersrapport van de VDAB blijkt dat hoe hoger geschoold de schoolverlater is, hoe lager de kans om na een jaar werkzoekend te zijn. Bij schoolverlaters met een hoger diploma was de voorbije jaren slechts zo’n 2% na één jaar nog werkzoekend. Ten slotte maken de jongeren ook alsmaar meer op de arbeidsmarkt gerichte studiekeuzes (o.m. STEM-richtingen en zorg), mede door een betere studiekeuzebegeleiding en samenwerking tussen onderwijs en werkveld.
Beroepsspecifiek dan wel algemeen?
Het is belangrijk dat de verbetering de komende jaren wordt voortgezet. Het Federaal Planbureau verwacht immers dat de bevolking op arbeidsleeftijd vanaf 2024 zal beginnen afnemen, waardoor de arbeidsmarktkrapte nog feller dreigt te worden. Daarom is het essentieel dat jongeren voldoende blijven kiezen voor opleidingen met een beroepsspecifieke inslag. Zeker bij die arbeidsmarktgerichte opleidingen moeten de beroepscompetenties maximaal in het curriculum worden opgenomen en op regelmatige basis worden geactualiseerd. Het bedrijfsleven kan bijdragen door voldoende te voorzien in capaciteit inzake werkplekleren, in toegang tot hun (hoogtechnologische) infrastructuur en in mogelijkheden voor de professionalisering van leerkrachten en docenten. Ook in het academisch hoger onderwijs is het belangrijk dat jongeren bij hun studiekeuze letten op de baankansen na afstuderen, iets wat de jongste jaren overigens ook meer het geval is (figuur 2).
Opleidingen arbeidsmarktgerichter maken houdt evenwel ook risico’s in. De snel veranderende samenleving en technologie, en dus ook eisen op de arbeidsmarkt, vereisen immers dat werknemers zich flexibel kunnen aanpassen. Een te nauwe aansluiting van de opleiding op het huidige jobaanbod kan mismatch veroorzaken later in de loopbaan, in de mate dat de jongere vaardigheden (sociale competenties, leergierigheid, creativiteit, zin tot voortdurende bijscholing,...) ontbeert die zo’n aanpassing vlot mogelijk maken. Daarom blijft naast beroepsspecifieke kennis en competenties ook een meer algemene, brede basisvorming nuttig die inzet op dergelijke vaardigheden. Ook blijft belangrijk om jongeren een studierichting te laten kiezen niet enkel rekening houdend met de kansen op directe tewerkstelling maar ook op basis van hun interesses, talenten en intrinsieke motivatie, temeer omdat die ook de slaagkansen voor de opleiding in sterke mate mee bepalen. Door de demografische omstandigheden zullen er de komende jaren allicht in de meeste sectoren en beroepsgroepen vacatures voorkomen. Dat vergemakkelijkt de keuze van jongeren voor een opleiding of studie die ze zelf graag doen.