Rentestijging: extra uitdaging voor begroting
Een nieuwe lente, een nieuw geluid. Dat geldt zeker ook voor de renteomgeving waarin de regeringen de overheidsbegroting onder controle zullen moeten houden. In een toespraak voor de Franse Hoge Raad van Financiën in Parijs had Banque de France gouverneur Villeroy de Galhau het vorige week over “La soutenabilité de la dette française entre hausse des taux et règles européennes”. Hij liet er geen twijfel over bestaan dat de ECB haar mandaat van inflatiebestrijding zou waarmaken en voegde er meteen aan toe dat bijgevolg de budgettaire overheden zullen moeten instaan voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën in een context van stijgende rentes. Hij merkte fijntjes op dat dit onderwerp in de Franse verkiezingscampagnes – “eufemistisch gesteld” – verre van dominant aanwezig was.
De nieuwe renteomgeving is een wereld van verschil. Het soepele geldbeleid maakte van de centrale bank een belangrijke koper van overheidsschuld. Het zorgde er bovendien voor dat de marktrente lager lag dan de gemiddelde rente op de bestaande overheidsschuld (de impliciete rente). Daardoor zijn de rentelasten in de overheidsbegroting in de voorbije jaren niet toegenomen (of zelfs blijven dalen), ondanks de explosie van de schuld door de coronacrisis.
Die gunstige omstandigheden zijn voorbij. In de belangrijkste eurolanden ligt de marktrente op overheidspapier (10j) vandaag al op het niveau van of hoger dan de impliciete rente op de schuld. Rentelasten staan onder opwaartse druk en begrotingstekorten nemen toe. Die dreigden ook zonder rentestijging al op te lopen door onder meer de vele noden die tijdens de pandemie aan de oppervlakte zijn gekomen, de klimaatuitdagingen, de digitale transformatie, de vanouds aangekondigde vergrijzingsnoden, waaraan de oorlog in Oekraïne nu ook de noodzaak heeft toegevoegd om de defensie te versterken. En dat allemaal, terwijl de tijd net is aangebroken om de excessieve begrotingstekorten van tijdens de pandemie terug te dringen.
Het besef van de nieuwe omgeving is duidelijk nog niet doorgedrongen. In de zopas opgestelde stabiliteitsprogramma’s met een planning voor de overheidsfinanciën tot en met 2025 gaan de regeringen er van uit dat de lange rente over de ganse planningsperiode lager zal blijven dan het niveau waarnaar ze in de voorbije weken is gestegen. In dat opzicht zijn de plannen dus al achterhaald, nog vóór ze zijn besproken.
Een en ander stelt moeilijke discussies over de (al dan niet) opheffing van de zogenoemde ontsnappingsclausule van het Europese toezichtkader op de overheidsfinanciën in ’t verschiet. De discussie moet eerstdaags op gang komen. Er is consensus dat het toezichtkader eerst (onder meer) moet worden vereenvoudigd, maar niet over hoe de hervorming er kan uitzien. Gelijktijdig brengt de nieuwe renteomgeving het besef weer op het voorplan dat de eurozone als muntunie zonder centrale stabiliserende begroting structureel kwetsbaar is voor economische schokken. Vandaar dat Villeroy de Galhau ervoor pleitte om de hervorming van de begrotingsregels hand in hand te laten gaan met de creatie van een Europees begrotingsinstrument voor conjunctuurstabilisatie en strategische investeringen. In een recente discussienota stelde het European Stability Mechanism (ESM) zich alvast kandidaat om in zijn schoot zo’n stabilisatiefonds op te richten.