PMI’s brengen cyclische rentetoppen mee

Vandaag publiceert S&P Global de belangrijke PMI-bedrijfsvertrouwensindicatoren voor zowat elk continent. De reis rond de wereld startte vanmorgen vroeg in Japan. Ze eindigt in de late namiddag in de Verenigde Staten, waar we uitkijken of de PMI’s in februari eindelijk convergeren naar de meer optimistischere referentie, de ISM’s. Maar eerst maken we nog een Europese tussenstop.
De Europese economie knoopte in januari weer aan met groei, volgens de PMI’s althans. De overkoepelende reeks worstelde zich toen boven de neutrale grens van 50 (50.3). Ze gaat in februari op dat elan verder (52.3). Dat is in hoofdzaak dankzij de dienstensector (53.0, sterkste sinds juni). De activiteit gaat er crescendo door een aanhoudend vraagherstel. Het is een hoopvol teken, niet in het minst omdat de dienstensector met voorsprong de belangrijkste is. Europese fabrieken dreven de productie op. Dat volgt niet zozeer uit een uitbundige (maar wel verbeterde) vraag, maar steunt vooral op het wegwerken van achterstallig werk. Dat werd mogelijk gemaakt door een aanzienlijk verbeterde aanvoer van materialen, die voorts de levertijden drastisch verminderde, vooral in Duitsland. Deze laatste deelreeks is trouwens een van de redenen waarom het algemene cijfer voor de maakindustrie ondanks de toegenomen activiteit alsnog wegzakte in dieper economisch krimpgebied (48.5). Nuances in deze zijn belangrijk.
Evengoed is het de verklaring voor de minder snel maar niettemin stijgende aankoopprijzen in de sector. Op Europees niveau liepen de inputprijzen op aan het traagste tempo sinds februari 2020. Duitsland rapporteerde voor het eerst in 2.5 jaar zelfs een daling. In de dienstensector klinkt een heel ander verhaal omwille van de blijvend sterke loondruk. In beide sectoren beschermen ondernemingen hun marges met hogere verkoopprijzen. De trend mildert maar verandert niet, waarschijnlijk ook niet op korte termijn. Bedrijven werven namelijk nog steeds personeel aan, ondanks de fors opgelopen loonmassa. Het is geïnspireerd op de optimistischere vooruitzichten voor het komende jaar. De aanwervingstrend vertraagde weliswaar t.o.v. januari maar sommigen haalden het gebrek aan beschikbare werkkrachten hier als oorzaak aan. In de economische theorie is dat een voorbode voor … stijgende lonen.
Het februarirapport is zonder meer sterk. We wanen ons even centrale bankier en vinken aan: een heroplevende dienstensector, een alweer herstellende maakindustrie, een nóg krapper wordende arbeidsmarkt, hardnekkige prijsdruk - vooral in de dienstensector - en toekomstgericht optimisme. Soms heb je voor monetair beleid geen ingewikkelde modellen nodig. Het is duidelijk dat de ECB nog werk voor de boeg heeft. De vraag of 3.5% depositorente, voorlopig verdisconteerd in geldmarkten, in de huidige economische omstandigheden en met een (kern)inflatie van 8.5% (5.2%) volstaat, wordt steeds pertinenter. We voelen veel voor het voorstel van Frans ECB-gouverneur Villeroy, die vorige week vrijdag impliciet een lans brak voor een beleidsrentepiek van 4% tegen september. Korte Europese rentes nemen vandaag het voortouw. De stijging bedraagt zo’n 4 bpn en brengt de Europese 2j.-swaprente en de Duitse 2j.-overheidsrente naar nieuwe cyclische toppen. In die laatste lonkt de symbolische 3%.
Marktverwachtingen ECB-beleidsrente
