Stijging van activaprijzen is ook inflatie
Hoog op de agenda van de doorlichting van de ECB-beleidsstrategie staat best het concept inflatie. Geen enkele strategie, hoe perfect ook, kan immers het mandaat van prijsstabiliteit vervullen als de ECB zich op een onvolkomen concept richt. De huidige en voormalige bestuurders van de ECB, Mersch en Coeuré, hebben recent gewezen op de kloof tussen de publieke perceptie en de officiële maatstaven voor de inflatie in de eurozone. Volgens een onderzoek van de Europese Commissie waren de huishoudens van mening dat de jaarlijkse inflatie in de eurozone tussen 2004 en 2018 bijna 9% bedroeg, terwijl ze maar 1,6% bedroeg op basis van de HICP. Wat als deze enquêteresultaten in grote lijnen een accuraat beeld weergeven en de officiële HICP-inflatie de economische realiteit niet meer volledig weerspiegelt? Dit suggereert dat de ECB ‘iets mist’ in haar huidige kwantificering van de inflatie. Als dat zo is, zou die tekortkoming ernstige gevolgen hebben. In januari 2020 bedroeg de HICP-inflatie 1,4%, duidelijk niet ‘dicht bij 2%’. Dit kan ertoe leiden dat de ECB ten onrechte denkt dat haar huidige beleidsstimuli nodig blijven, of zelfs moeten worden opgevoerd, om de officiële inflatie aan te wakkeren.
Er is wel degelijk inflatie
De monetaire stimulering door de ECB heeft vooral een aanzienlijke invloed gehad op de financiële sector. De inflatie is dan ook niet zozeer zichtbaar in de prijzen van goederen en diensten, maar eerder in de prijzen van (financiële) activa. Net zoals de HICP-inflatie op een bepaald moment door verschillende HICP-componenten (diensten, goederen, energie, voedsel, ....) kan worden bepaald, lijkt de werkelijke inflatie op dit moment eerder door de inflatiecomponent ‘activaprijzen’ te worden gestuurd dan door de componenten van de HICP-index. Een eerste stap om hiermee rekening te houden is te bekijken hoe de toegerekende kosten van de eigen woning in de maatstaf voor de inflatie kunnen worden opgenomen. In tegenstelling tot de CPI in de VS omvat het huidige HICP-korf alleen de werkelijk betaalde huurprijzen. Hierdoor wordt de inflatie van de huizenprijzen, die nauw samenhangt met de rentepeil en dus met het monetair beleid, grotendeels buiten beschouwing gelaten.
Het pleidooi voor activaprijzen in een adequate inflatiemaatstaf beperkt zich niet tot huizenprijzen. Theoretisch is de noodzaak om een brede waaier aan financiële activa, waaronder aandelenkoersen, op te nemen, al geruime tijd goed in de literatuur onderbouwd. De moeilijkheid zit hem in de empirische toepassing. De ‘full dataset’-versie van de Underlying Inflation Gauge (UIG)-index van de New York Fed toont echter aan dat dit in principe haalbaar is. De UIG-index omvat onder meer overheids- en bedrijfsobligaties, vastgoed, aandelen en grondstoffen. Het is dan ook niet verrassend dat de UIG-inflatie sinds januari 2014 gemiddeld 75 basispunten hoger ligt dan de officiële PCE-deflator die de Fed volgt in de VS.
De implicaties voor het beleid op korte termijn zijn duidelijk: meer van hetzelfde beleid levert meer van hetzelfde resultaat op. Er is dus voldoende reden om te beginnen met het normaliseren van het extreem monetaire beleid, met als bijkomend voordeel dat een aantal negatieve economische neveneffecten daarvan worden verzacht. De ECB houdt daarom best rekening met activaprijzen bij het meten van de inflatie en het bepalen van haar monetair beleid.
Dieter Guffens, Senior Economist KBC Group