Inflatiedynamiek: eurozone vs VS
Nu de centrale banken gestart zijn met de rente te verlagen, zullen de inflatievooruitzichten een cruciaal element zijn bij het bepalen van het verdere versoepelingstempo. Momenteel is de inflatie in de eurozone lager dan die in de VS, zowel wat de algemene inflatie als de kerninflatie betreft . In de VS zijn de basiseffecten de komende maanden evenwel gunstiger. Bovendien bevat de HICP van de eurozone, in tegenstelling tot de CPI van de VS, geen ‘geïmputeerde huur’ voor eigen woningen. Duidelijk is dat de oorzaken van inflatoire druk in de VS anders zijn dan in de eurozone. De VS heeft te maken met een relatief hoge huurinflatie, terwijl de energie- en goedereninflatie er lager zijn dan in de eurozone. Toekomstgerichte indicatoren wijzen evenwel op een gunstige inflatiedynamiek in beide economische blokken.
Nu de inflatiedruk wereldwijd is afgenomen, zijn centrale banken de rente beginnen verlagen. Zowel de ECB als de Fed hebben hun beleidsrente dit jaar al met 50 basispunten verlaagd en meer renteverlagingen liggen in het verschiet. Hoewel centrale banken hun aandacht meer richten op groei en de situatie op de arbeidsmarkt, blijft de inflatiedynamiek een belangrijke bepalende factor voor het toekomstige rentepad. Het is daarom interessant om de inflatiedynamiek in beide grote economische blokken te vergelijken.
Kijkend naar de laatste cijfers (zie figuur 1) zou men kunnen veronderstellen dat de eurozone meer vooruitgang heeft geboekt in het aanpakken van de inflatiedruk. De algemene inflatie in de eurozone bedroeg in augustus 2,2% tegen 2,6% in de VS. De kerninflatie was ook lager in de eurozone (2,8% versus 3,2%). Bovendien daalde de inflatie in de eurozone in de flash release van september naar 1,8%, terwijl de kerninflatie zakte tot 2,7%. Een diepere analyse laat evenwel een gecompliceerder beeld zien.
Gunstigere basiseffecten in de VS
Ten eerste is het belangrijk op te merken dat in de komende maanden de basiseffecten die in de inflatie vervat liggen in de VS gunstiger zijn dan in de eurozone. Van september 2023 tot februari 2024 stegen de prijzen in de VS met 1,6% tegenover 1,0% in de eurozone. In dezelfde periode steeg de kerninflatie in de VS met 1,7% tegen 1,2% in de eurozone. Dus als de maandelijkse prijzen in de VS en de eurozone aan hetzelfde tempo zouden stijgen, zou de inflatie op jaarbasis in de VS over zes maanden lager zijn dan in de eurozone.
Methodologische verschillen tussen CPI en HICP
Ten tweede zijn er belangrijke methodologische verschillen tussen de HICP-inflatie van de eurozone en de Amerikaanse CPI-inflatie. De Amerikaanse CPI meet bijvoorbeeld de prijzen alleen in steden, terwijl de HICP het hele land bestrijkt. Verreweg het grootste verschil heeft te maken met de manier waarop de huisvestingskosten voor de eigen woning worden meegenomen. Tot nu toe zijn die niet opgenomen in de HICP van de eurozone (hoewel de ECB verschillende voorbereidende documenten heeft gepubliceerd over de manier waarop dit zou moeten gebeuren). In de CPI van de VS daarentegen is een component voor de huur van de eigen woning opgenomen. Deze component schat de zogenoemde ‘geïmputeerde huur’ van door de eigenaar bewoonde woningen (m.a.w. de huur die zij zouden hebben moeten betalen als zij huurders waren geweest van de woning waarin zij wonen) op basis van de markthuren van equivalente woningen in hetzelfde gebied. Als gevolg van dit methodologische verschil wegen huurkosten veel zwaarder mee in de Amerikaanse CPI dan in de HICP van de eurozone (34,5% tegenover 5,6%).
De inflatiecijfers van de VS zijn ook beschikbaar op basis van de HICP-methode. Bij vergelijking van beide valt op dat de HICP-inflatie in de VS in augustus slechts 1,3% bedroeg, veel lager dan die in de eurozone (zie figuur 2).
We kunnen ook een poging doen om een CPI-index voor de eurozone te reconstrueren door hetzelfde gewicht voor huur van eigen woningen toe te passen als in de VS en aan te nemen dat huurprijzen van eigen woningen in de eurozone jaarlijks aan hetzelfde tempo stijgen als de werkelijke huren voor huisvesting. Hierdoor komt de geschatte CPI-inflatie in de eurozone onder de CPI-inflatie in de VS te liggen (zie figuur 3).
De discrepantie (schijnbare tegenstelling) hierboven kan worden verklaard door de verschillende samenstelling van de inflatie in de VS versus de eurozone. Vanwege de hoge immigratie en het beperktere woningaanbod is de huurinflatie in de VS veel hoger dan in de eurozone (5,0% versus 2,9% in augustus). Dit verklaart waarom de CPI in de VS veel hoger is dan de HICP-maatstaf in de VS of zelfs de PCE-inflatie (de voorkeursmaatstaf van de Fed). Het gewicht van huurprijzen is namelijk veel hoger in de CPI-korf van de VS.
Daarentegen hebben andere inflatiecomponenten zich in de VS gunstiger ontwikkeld dan in de eurozone. Dit geldt met name voor de goedereninflatie (-1,9% tegen 0,4% in augustus) en in mindere mate voor de energie-inflatie (-4% tegen -3% in augustus).
Een overeenkomst tussen de twee economieën is dat de toekomstgerichte indicatoren voor beide een gunstiger beeld schetsen. De looninflatie is in beide blokken aanzienlijk aan het afnemen, wat zal helpen om de momenteel hoge diensteninflatie te verlagen. Lagere olieprijzen zullen in de komende maanden ook de energieprijzen drukken (volgens de futures-markten), terwijl de lage voedingsprijzen wereldwijd binnen de perken blijven. Zelfs de huren zullen waarschijnlijk dalen. Dit is vooral het geval in de VS, waar de huren voor nieuwe huurders 1,1% lager lagen dan een jaar geleden.
Conclusie
Hoewel de inflatiedynamiek in de eurozone op het eerste gezicht gunstiger (lager) lijkt dan in de VS, is de werkelijkheid gecompliceerder. Basiseffecten zijn gunstiger in de VS en er zijn belangrijke verschillen in methodologie. Wat wel duidelijk is, is dat de samenstelling van de inflatie in beide blokken anders is. De huurinflatie is veel hoger in de VS, terwijl de goederen- en energie-inflatie hoger is in de eurozone. Toch geven de toekomstgerichte indicatoren een positief beeld voor beide economische blokken.