Hoge aantal inactieven in België is zorgwekkend
Hoewel de jobmotor op volle toeren draait, blijft het aandeel werkenden binnen de bevolking op beroepsactieve leeftijd in België erg laag. De verklaring ligt niet zozeer bij het aantal werklozen. Dat nam de voorbije jaren immers behoorlijk af in lijn met de betere conjunctuur. Achter de schermen schuilt nog een grote groep overige inactieven die (tijdelijk) geen werk (meer) zoeken. Om die (terug) aan boord te krijgen, is een brede aanpak van verdere arbeidsmarkthervormingen nodig.
In de vorige KBC Economische Opinie van 29 januari werd beargumenteerd dat België nog een te groot aantal mensen op beroepsactieve leeftijd heeft die niet aan de arbeidsmarkt participeren. Dat zorgt voor een in Europees perspectief lage werkgelegenheidsgraad (aantal werkenden in procent van de 15- tot 64-jarigen), al nam die de voorbije twee jaar wel toe dankzij de gunstige conjunctuur (figuur 1). Het debat over de inactiviteit wordt nog vaak herleid tot een debat over de werkloosheid. Hieronder vallen de ‘werkzoekende uitkeringsgerechtigde volledig werklozen’ (UVWers) en de groep tijdelijk werklozen. De werkloosheidsgraad (in de figuur gedefinieerd in procent van de 15- tot 64-jarigen) verbeterde de jongste jaren eveneens in lijn met het betere conjunctuurklimaat.
Figuur 1 - Activiteit en inactiviteit op de Belgische arbeidsmarkt (in % van de bevolking op leeftijd 15-64 jaar)
Bron: KBC Economic Research gebaseerd op RVA en FOD Economie (EAK)
Naast de reguliere werkloosheid zijn er in België evenwel nog heel wat bijkomende vormen van inactiviteit. In berichtgeving over de arbeidsmarkt wordt daarover doorgaans minder gesproken. Een deel van deze bijkomende categorieën van inactieven krijgt net als de werklozen een uitkering van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening (RVA). Het gaat om mensen die ooit hebben gewerkt, maar dat nu niet meer doen. Sommigen zijn werkloos geworden maar hoeven niet meer naar werk te zoeken. Het betreffen vrijgestelden omwille van leeftijd (oudere werklozen) of beroepsverleden, vrijgestelde werklozen met bedrijfstoeslag (bruggepensioneerden) en vrijgestelden om sociaal-familiale redenen. Daarnaast er een groep die tijdelijk niet meer beschikbaar is om diverse (soms goede) redenen. Zij participeren niet omwille van een loopbaanonderbreking, tijdskrediet of thematische verloven (bijv. ouderschapsverlof).
Figuur 2 toont de ontwikkeling van de diverse groepen inactieven met een RVA-uitkering. Inclusief de ‘echte werklozen’ ging het in 2017 om 0,9 miljoen mensen, of 12% van de bevolking op leeftijd 15-64 jaar. Het valt op dat de groep ‘overige RVA uitkeringstrekkers’ bijna even groot is geworden als de ‘echte werklozen’ (figuur 1). De (uitdovende) categorieën van bruggensioneerden en vrijgestelde oude werklozen daalden de voorbije jaren weliswaar, maar daar staat tegenover dat de andere groepen groot blijven.
Figuur 2 - Diverse categorieën inactieven met een RVA-uitkering in België (aantallen)
Bron: KBC Economic Research, gebaseerd op RVA, FOD Sociale Zekerheid, POD Maatschappelijke Integratie
Uiteraard is een deel van de opgesomde inactiviteit buiten de officiële werkloosheid onvermijdelijk of zelfs nuttig (bijv. die in het kader van mantelzorg). Dat neemt niet weg dat een ander deel in principe wel nog (terug) op de arbeidsmarkt actief zou kunnen zijn. Hetzelfde geldt voor de nog grotere groep inactieven die niet van een RVA-uitkering genieten. Figuur 1 laat zien dat die groep de voorbije decennia eerst trendmatig is gedaald, maar sinds het uitbreken van de crisis in 2008 opnieuw toeneemt. In de praktijk zijn de redenen waarom deze mensen zich niet (meer) op de arbeidsmarkt aandienen erg divers. Het betreft onder meer studenten, ‘huis’-mannen en -vrouwen, gehandicapten, maar ook mensen die door de mazen van het net vallen (bijv. vluchtelingen). In 2017 maakten de inactieven zonder RVA-uitkering 25% van de 15- tot 64-jarigen uit. Sommigen daarvan genieten overigens van een andere uitkering. Zo nam het aantal begunstigden van een OCMW-uitkering (leefloon) de voorbije jaren sterk toe. In 2017 ging het om bijna 2% van de 15- tot 64-jarigen.
Als we alle categorieën van inactieven samentellen, komen we uit op 2,7 miljoen Belgen die niet aan de slag zijn (37% van de 15- tot 64-jarigen). Dit cijfer is zelfs nog een onderschatting van de werkelijke inactiviteit, aangezien geen rekening wordt gehouden met deeltijds werkenden of met de uitval binnen de groep werkenden omwille van ziekteverzuim. De voorbije jaren klom het percentage langdurig verzuim (dagen ziek t.o.v. te presteren dagen) in België tot een recordhoogte van bijna 3%.
Alle hens aan dek
Wil België iets doen aan de lage werkzaamheidsgraad, dan zal het op al fronten tegelijk strijd moeten leveren. Het gaat dan niet enkel om de activering van werklozen, maar meer nog om andere inactieven (terug) aan boord te krijgen. Toegegeven, er zijn mensen die om gezondheids-, familiale of andere redenen nooit de arbeidsmarkt zullen (kunnen) betreden. We moeten daar begrip voor opbrengen. Maar er zijn er anderen waarvoor dergelijke belemmeringen niet of minder spelen. Hen hebben we nodig om de structurele krapte op onze arbeidsmarkt te helpen een antwoord bieden. Mismatch met de aangeboden jobs kan hun inzet slechts deels verhinderen. De bestaande knelpuntberoepen bestrijken immers een ruime verscheidenheid aan profielen die niet altijd een bijzonder diploma vergen.
De maatregelen die kunnen genomen worden, zijn divers. Belangrijk is vooral om werken meer aantrekkelijk te maken. Werken moet ten alle tijden financieel meer lonen dan nietwerken. Dat vraagt in de eerste plaats om een verdere verlaging van de lasten op arbeid. Verder moet de uitstroom naar de inactiviteit goed worden bewaakt. De ‘subsidiëring’ ervan via RVA geld biedt weliswaar persoonlijke meerwaarden voor de betrokkenen, maar heeft ook een grote kost doordat we arbeidspotentieel laten liggen. In België blijft de verhouding tussen de overheidsmiddelen die naar het ‘passieve’ arbeidsmarktbeleid gaan (RVA-uitkeringen) en die voor het ‘actieve’ arbeidsmarktbeleid (activering, herscholing, e.d.) overigens bij de hoogste in de EU. Aandacht moet ook gaan naar de uitval door ziekteverzuim. Daarbij moet meer worden geïnvesteerd in de preventie van beschavingsziektes, zoals burn-outs, en in het bevorderen van de arbeidsmarktherintrede na langdurige ziekte. Om de combinatie werk-gezin te vergemakkelijken, moeten systemen zoals telewerken nog meer ingang vinden. Bij jongeren kan meer worden ingezet op duaal leren. Veel van dergelijke maatregelen krijgen intussen vorm binnen het arbeidsmarktbeleid, maar zullen de komende jaren in een stroomversnelling moeten komen.