Een suikertaks, werkt dat nu echt?
De regering besliste in het Zomerakkoord om de taks op zoete dranken uit te breiden. In een context van optimale belastingmix valt deze maatregel te verdedigen. Negatieve zaken belasten (in dit geval suikerconsumptie) is immers altijd beter dan positieve (zoals het verrichten van arbeid). Maar om gezondheidsproblemen als overgewicht of tandbederf te bestrijden, schiet de maatregel tekort. Dat komt doordat de taks te klein is om het consumptiegedrag daadwerkelijk te veranderen. Om effectief te zijn, moet de maatregel bovendien kaderen in een breder preventief gezondheidsbeleid. Eerste stappen richting een groots Voedingsplan zijn gezet, maar er blijft werk aan de winkel.
De federale regering pakte de voorbije zomer uit met een verruiming van de belasting op zoete dranken. De zogeheten ‘suikertaks’ werd twee jaar geleden al ingevoerd in het kader van de taxshift en wordt nu uitgebreid naar frisdranken zonder suiker, maar met een vervangend product. De redenering achter de belastingverruiming is dat afgeleide light- of zerodranken de bevolking eveneens aanzetten tot consumptie van zoetstoffen. De uitgebreide suikertaks moet in 2018 75 miljoen euro naar de schatkist doen vloeien.
De suikertaks is om diverse redenen controversieel. Een eerste, praktische bezwaar is dat hier sprake is van een stop and gobeleid, wat aanleiding geeft tot economische onzekerheid. Bij de invoering van de taks eind 2015 was het de bedoeling dat die het eerste jaar 50 miljoen euro zou opbrengen. Dat bedrag zou elk jaar worden verhoogd om op kruissnelheid in 2020 te komen tot een opbrengst van 250 miljoen euro. In dat kader zou vanaf 2017 een ‘echte’ suikertaks worden ingevoerd op alle suikerproducten. Een en ander moest de lastenverlaging op arbeid mee helpen financieren. Eind 2016 besliste de regering evenwel om van die taksverruiming af te zien. Zij was toen van mening dat die de koopkracht van de gezinnen te zeer zou aantasten. Nu wordt de taksverruiming in de begroting voor 2018 toch weer uit de schuif gehaald.
Meer fundamenteel is er de vraag of een suikertaks (of vettaks) wel een effectieve maatregel is om gezondheidsproblemen als overgewicht, diabetes en tandbederf terug te dringen. Alvorens hier dieper op in te gaan, is het nodig te vermelden dat de opgesomde problemen wel degelijk een aandachtspunt vormen, ook voor het overheidsbeleid. Volgens het Wetenschappelijk Instituut voor de Volksgezondheid neemt het aantal Belgen dat aan overgewicht lijdt trendmatig toe. Uit de laatste peiling blijkt bijvoorbeeld dat 14% van de bevolking ouder dan 18 jaar obees is (d.w.z. een Body Mass Index boven 30). 90% heeft op de leeftijd van 30 jaar al een aangetast gebit door tandbederf.
De (on)zin van een suikertaks
In essentie komt de bestrijding van de vermelde gezondheidsproblemen, en van ‘welvaartsziekten’ meer algemeen, neer op het bewerkstellingen van duurzame gedragsveranderingen bij de bevolking. Dat kan door ingrepen in de prijszetting. Vaak is het nog zo dat de meest gezonde voedingskeuzes in de winkel ook de duurste zijn. De overheid kan daarin verandering brengen door een belasting op ongezonde voeding, zoals suiker of vet. Er zijn evenwel argumenten om voorzichtig te zijn met de invoering ervan.
Gezondheidspsychologen wijzen erop dat een suiker- of vettaks enkel werkt wanneer je ongezonde voeding fors duurder maakt en de taks kadert binnen een breder preventief gezondheidsbeleid. Volgens de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft de taks pas een bewezen effect op het terugdringen van ongezond eten wanneer die minstens 20% bedraagt. De Belgische suikertaks bedraagt slechts enkele eurocenten per liter frisdrank. Dat is te weinig om het consumptiegedrag van de bevolking daadwerkelijk te veranderen.
Een taks op ongezonde voeding impliceert bovendien het probleem dat die regressief is, d.w.z. dat zij relatief zwaarder doorweegt in het budget van armere gezinnen. Slechte voedingskeuzes worden vaak veroorzaakt door armoede. Door ongezonde producten duurder te maken, wordt de armoede allicht groter. Als dan al een hoge taks wordt ingevoerd, dan zouden de opbrengsten dus moeten worden gebruikt om tegelijk gezonde voeding goedkoper te maken, zodat die binnen het bereik van armere gezinnen valt.
Verder is het aangewezen om niet specifieke producten extra te belasten, maar een generieke belasting te ontwerpen voor alle voedingsproducten, bijvoorbeeld op basis van calorieinhoud. Wanneer één soort product (zoals frisdrank) meer wordt belast, zal het verbruik allicht verschuiven naar andere ongezonde voeding (bijvoorbeeld snoepgoed). Dergelijk ontwijkingsgedrag zal zeker optreden waneer de taks voldoende hoog is om effectief te zijn. In kleine landen, zoals België, zorgt grensshoppen er bovendien voor dat burgers goedkoper ongezonde voeding in het buitenland zullen aankopen. Ervaring met een vettaks in Denemarken, waar die intussen terug is afgevoerd, leert dan burgers er hun eetgewoonten nauwelijks veranderden. Zij weken massaal uit naar Duitsland om daar vet voedsel in te slaan, waardoor bovendien veel jobs in de eigen voedingsindustrie verloren gingen. Om grensoverschrijdende consumptie van ongezonde voeding te voorkomen, zou een suiker- of vettaks beter gecoördineerd op Europees niveau worden ingevoerd.
De Belgische overheid heeft met bovenvermelde argumenten weinig rekening gehouden bij de uitwerking van de suikertaks. De maatregel is dan ook vooral bedoeld om de taxshift te financieren en de overheidsfinanciën te helpen gezond maken, eerder dan om de Belgen een gezondere levensstijl aan te meten. Misschien verrassend, maar op zich is die zienswijze te verdedigen. Zelfs indien de burgers hun consumptiegedrag niet aanpassen, werkt de suikertaks, maar dan wel in een context van optimale belastingmix. Negatieve zaken belasten (in dit geval suikerconsumptie) is immers altijd beter dan positieve
zaken belasten (zoals het verrichten van arbeid). De belasting mag dan wel niet aan de burgers worden verkocht als maatregel binnen het gezondheidsbeleid. Nieuwe belastinginkomsten én gezondheidswinst zijn immers met de suikertaks niet samen realiseerbaar. Het is het één of het andere.
Naar een groots Voedingsplan
Een doelmatig gezondheidsbeleid bestaat uit meerdere beleidslijnen. Sturende belastingen passen daarin, maar die moeten dan wel doeltreffend zijn en kaderen in een ruimer preventief beleid gericht op een gezondere bevolking. Direct ingrijpen in de leefstijl van burgers, bijvoorbeeld via regulering, is meestal niet wenselijk omdat die vaak als betutteling wordt gezien en interfereert met de individuele keuzevrijheid. Dat iemand vet of suiker eet is immers op zich niet slecht, het is de hoeveelheid die hij of zij ervan eet die ertoe doet. Daarom is het beter om gedragingen onrechtstreeks via de leefomgeving te beïnvloeden door aanbodmaatregelen die de keuzevrijheid intact houden (bijv. een ruimer aanbod gezonde voeding, het voorzien van voldoende speelpleinen, fietspaden en laagdrempelige sportinfrastructuur, het beperken van frisdranken in scholen, het ontwerpen van gebouwen zodat vaker de trap i.p.v. de lift wordt genomen).
De overheid heeft met het Convenant Evenwichtige Voeding al een goede stap gezet in die richting. Dit samenwerkingsverband met de voedingsindustrie en -handel, dat in het voorjaar van 2016 werd ondertekend, stelt zich tot doel om een breed gamma aan frequent geconsumeerde voedingsproducten gezonder te maken. Het zou mooi zijn, mochten nog meer gelijkaardige iniatieven worden opgezet met andere partners (scholen, sportorganisaties, zorgverstrekkers, werkgevers, e.d.). Een en ander kan dan uitmonden in een groots, geïntegreerd Voedingsplan. In tegenstelling tot een kleine suikertaks zal dat de volksgezondheid wel ten goede komen.