Deglobalisering vertraagt de afname van de wereldwijde ongelijkheid
De afgelopen drie decennia nam de ongelijkheid in de wereld behoorlijk af. Die verbetering weerspiegelt het saldo van twee tegengestelde tendensen: een afname van de ongelijkheid tussen landen en een toename van de ongelijkheid binnen landen. In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, droeg de globalisering positief bij tot de dalende wereldwijde ongelijkheid door de bevordering van de inkomensconvergentie tussen opkomende en geavanceerde landen. Zij heeft anderzijds allicht ook bijgedragen tot het vergroten van de ongelijkheid binnen landen. De jongste jaren was er een stabilisatie van de ongelijkheid binnen landen. Afgezien van landspecifieke factoren en beleidsmaatregelen, kan dit in verband worden gebracht met de momenteel heersende tendens van handelsprotectionisme en deglobalisering. Die trend vertraagt evenwel ook de snelheid van de inkomensconvergentie tussen opkomende en geavanceerde economieën. Dat zorgt voor een tragere afname van de ongelijkheid tussen landen en voor de wereld als geheel.
De voorbije jaren was er veel aandacht voor het probleem van de ongelijkheid. Dit werd mee in de hand gewerkt door het succes van het boek van Thomas Piketty (“Capital in the Twenty-First Century”, 2014) en door cijfers van de Wereldbank, die wezen op een toenemende inkomensongelijkheid binnen veel individuele landen. Ondanks wat verbetering in de recente jaren, is de gemiddelde ongelijkheid binnen landen nu groter dan een aantal decennia geleden. Dat is vooral zichtbaar in de VS en andere Angelsaksische landen. Dit inzicht gaat evenwel voorbij aan een behoorlijke vermindering van de inkomensongelijkheid op wereldwijd niveau sinds de jaren 90. Het gaat hier om de ongelijkheid tussen individuen in de hele wereld over nationale grenzen heen. Die verbetering is de eerste structurele daling sinds de industriële revolutie (figuur 1). Van 1820 tot de jaren 90 nam de wereldwijde ongelijkheid gestaag toe.
De rol van de globalisering
De sterke daling van de wereldwijde ongelijkheid vond plaats in een periode van toenemende mondiale economische integratie (de zgn. globalisering). Het bbp per capita, gemeten in koopkrachtpariteiten, convergeerde tussen landen doordat (vaak dichtbevolkte) lagere-inkomenslanden, zoals China en India, veel sneller groeiden dan de hogere-inkomenslanden. Daarentegen hebben demografische veranderingen (een sterkere bevolkingsgroei in de lage-inkomenslanden) en grotere ongelijkheid binnen landen het positieve effect van de convergentie van het bbp per capita verminderd en zo een rem gezet op de afnemende trend van de wereldwijde ongelijkheid.
De toegenomen ongelijkheid binnen landen kan door verschillende factoren worden verklaard. In de opkomende economieën is die veelal een tijdelijk verschijnsel dat verband houdt met de vroege stadia van hun ontwikkeling. Zodra de voordelen van economische groei breder onder de bevolking worden gedeeld en een welvaartsstaat tot ontwikkeling komt, neemt de ongelijkheid af. In de literatuur staat de relatie tussen economische ontwikkeling en ongelijkheid gekend als de ‘omgekeerde U-curve van Kuznets’. In meer geavanceerde economieën zijn de oorzaken van de hogere inkomensongelijkheid veelzijdiger. Ze omvatten onder meer verschuivingen naar minder progressieve belastingregimes (vooral in Angelsaksische landen), de technologische vooruitgang (waarbij kapitaal en geschoolde arbeid worden bevoordeeld t.o.v. laaggeschoolde arbeid) en de ondoeltreffendheid van het onderwijs-, arbeidsmarkt- en sociaal beleid bij de bestrijding van armoede en de bevordering van een meer inclusieve groei.
De globalisering kan eveneens hebben bijgedragen tot het vergroten van de ongelijkheid binnen landen, meer bepaald in geavanceerde landen. Er zijn meerdere kanalen waarlangs dit is gebeurd. Zo leidde de concurrentie van opkomende landen tot het verlies van banen en een neerwaartse loondruk in bepaalde (vooral industriële) sectoren. De delokalisatie van laaggeschoolde arbeid ging ook gepaard met de uitbreiding van hoogbetaalde arbeid, wat tot polarisatie op de arbeidsmarkt heeft geleid. De globalisering zorgde dus voor winnaars en verliezers, waardoor de ongelijkheid binnen landen toenam en tegelijkertijd de ongelijkheid tussen de landen verminderde. M.a.w. er bestaat een trade-off tussen toenemende ongelijkheden binnen landen en afnemende ongelijkheden tussen landen, en de globalisering kan hierbij een rol hebben gespeeld.
Protectionisme is niet het antwoord
In de nasleep van de wereldwijde financiële crisis van 2008 nam de wereldwijde ongelijkheid verder af, maar wel in een iets lager tempo (figuur 2). De inkomensconvergentie tussen opkomende en geavanceerde landen was minder sterk. Dat kwam doordat het groeiverschil inzake bbp per hoofd van de bevolking tussen beide groepen economieën kleiner werd (figuur 3). Anderzijds werd de daling van de wereldwijde ongelijkheid de laatste jaren ondersteund door een stabilisatie, en in sommige landen zelfs een ommekeer, van de eerdere toename van de ongelijkheid binnen landen (Wereldbank, 2016, zie ook figuur 2).
De recente omkering van de globaliseringstrend heeft de vermelde ontwikkelingen van na de financiële crisis allicht nog versterkt. De stabilisatie, en in sommige gevallen omkering, van de ongelijkheid binnen landen kan immers, naast landspecifieke factoren en het nationaal beleid, verband houden met de recente tendens van handelsprotectionisme en deglobalisering. Maar de winst inzake minder inkomensongelijkheid binnen landen ging ten koste van een tragere convergentie van de lagere-inkomenslanden. Volgens de recentste IMF-prognoses zal de reële groei van het bbp per capita in de opkomende en ontwikkelingslanden de komende jaren weer hoger zijn dan die in de geavanceerde landen (figuur 3). Maar het groeiverschil zal ver onder het niveau van vóór de financiële crisis blijven. Zolang de tendens van protectionisme en deglobalisering aanhoudt, zal de dalende trend van de wereldwijde ongelijkheid allicht minder worden gedreven door inkomensconvergentie tussen landen.