België heeft meer kinderen nodig voor gezonde economie
Het jongste decennium nam het aantal kinderen per vrouw in België behoorlijk af. De vraag is of de aanhoudende daling van de fertiliteitsgraad nog altijd een gevolg is van de voorbije financiële crisis, dan wel dat er andere, meer structurele factoren spelen. Mocht het cijfer, in tegenstelling tot wat het Planbureau verwacht, niet opnieuw gaan stijgen, dan heeft dat nefaste gevolgen voor het toekomstig arbeidspotentieel, en bijgevolg het groeipotentieel van de Belgische economie. Naast (terechte) ingepen aan de bovenkant van de leeftijdspiramide (gefocused op langer werken), moet de overheid meer aandacht hebben voor maatregelen die aan de onderkant van de piramide het krijgen van kinderen ondersteunen.
De demografische evolutie wordt algemeen gezien als een belangrijke determinant van het structurele groeipad van de economie in de toekomst. Die zogenoemde potentiële groei geeft weer hoe snel een economie op een evenwichtige manier kan groeien bij een normaal gebruik van de beschikbare productiefactoren. Voor de productiefactor arbeid gaat het om de bevolking op arbeidsleeftijd (de 20- tot 64-jarigen). België krijgt net als de meeste andere geavanceerde economieën af te rekenen met een alsmaar verouderende bevolking. Dat heeft ook negatieve gevolgen voor het arbeidspotentieel, wat de bijdrage van de arbeidscomponent aan de potentiële groei zal drukken. Volgens de jongste demografische projecties van het Federaal Planbureau zal de Belgische bevolking op arbeidsleeftijd vanaf 2022 effectief beginnen te dalen.
Een belangrijke oorzaak van de vergrijzing zijn, naast een langere levensverwachting, de lage geboortecijfers. De fertiliteitsgraad (het gemiddeld aantal kinderen per vrouw) daalde in België van een piek van 2,71 midden de jaren 60 tot een dieptepunt van 1,51 midden de jaren 80. Voor de daling in die periode zijn er diverse verklaringen, waaronder de toegenomen arbeidsparticipatie van vrouwen en de toegang tot anticonceptie. De jongste decennia bleef de fertiliteitsgraad stabieler, al waren er nog altijd schommelingen op de kortere termijn. Concreet herstelde het cijfer zich tot een nieuwe piek van 1,86 in 2008, maar sindsdien daalt het weer tot 1,63 vandaag. Het herstel na 1985 betrof onder meer een inhaaleffect gekenmerkt door een toename van de vruchtbaarheid bij vrouwen op hogere leeftijd, die volgde op een eerder uitstel van het moederschap.
Vruchtbaarheid en economie
De kortetermijnbewegingen van de fertiliteitsgraad houden ook verband met de algemene economische toestand. Bij ongunstige economische omstandigheden stellen koppels hun voornemen om een kind te krijgen vaak uit. In de praktijk zien we een redelijk goed verband tussen het de ontwikkeling van het consumentenvertrouwen en die van de fertiliteitsgraad, deze laatste met een vertraging van twee jaar (figuur 1). Vooral jonge koppels stellen hun kinderwens uit bij economisch ontij, omdat de biologische grens om een kind te krijgen nog niet nabij is. Later, wanneer het economisch weer beter gaat, is er dan een inhaaleffect waarbij de fertiliteitsgraad toeneemt.
Figuur 1 - Verband tussen fertiliteitsgraad en consumentenvertrouwen in België
Ook na het losbarsten van de financieel-economische crisis in 2008 vielen de geboortecijfers behoorlijk terug. Het valt op dat hoewel het vertrouwen, en de economie meer algemeen, zich sinds 2013 heeft hersteld, de fertiliteitsgraad nog niet opnieuw is toegenomen. Bij eerdere economische crisissen was er wel al sneller terug een toename (figuur 2). Zo was ook de oliecrisis van eind de jaren 70 zeer ernstig en toen herstelde de fertiliteitsgraad zich al na zo’n zeven jaar. We zijn nu tien jaar na de start van de financieel-economische crisis, met een bbp-groei die de voorbije jaren overigens erg arbeidsintensief was, en zien nog altijd geen toename van de vruchtbaarheid.
Figuur 2 - Ontwikkeling fertiliteitsgraad in België sinds start crisis (start = jaar tussen haakjes)
Het Federaal Planbureau gaat er in zijn jongste demografische projecties van uit dat het herstel van de fertiliteitsgraad wel degelijk zal plaatsvinden, zelfs al vanaf 2019. Die zou dan geleidelijk terugkeren naar het niveau van vóór de crisis tegen 2030. Met dit vooruitzicht is het Planbureau iets voorzichtiger geworden, aangezien in de vorige edities van de demografische projecties het herstel nog werd verwacht tegen 2020. Het (lang) uitblijven van het herstel van de fertiliteitsgraad heeft volgens het Planbureau te maken met het feit dat het vinden van stabiel werk en de toegang tot huisvesting moeilijker zijn geworden.
Uit de literatuur volgt dat structurele veranderingen op de arbeidsmarkt en een afnemende betaalbaarheid van woningen inderdaad nefast kunnen zijn voor de geboortecijfers. Een belangrijke vraag is daarom of de fertiliteitsgraad überhaupt nog zal herstellen. Ook een aantal maatschappelijke tendensen laten uitschijnen dat het risico groot is dat dit niet het geval is. Cijfers (van onder meer Eurostat) wijzen uit dat het aantal singles onder jongeren toeneemt, in België zelfs relatief sterk, en dat een alsmaar groter aandeel jongeren op leeftijd 25-30 bij de ouders inwoont. Wanneer de toegenomen groep burgers van buitenlandse origine, die traditioneel meer kinderen hebben, geïntegreerd geraakt, zou ook van uit die hoek de fertiliteit kunnen dalen. Ten slotte kunnen ook de moeilijkere afstemming tussen gezins- en beroepsleven en een sterkere carrière-drive van jonge vrouwen de vruchtbaarheid structureel blijven dwarsbomen.
Gezinsvriendelijk beleid
Mocht de fertiliteitsgraad niet opnieuw gaan stijgen, dan houdt dat kwalijke gevolgen in voor het toekomstige groeipotentieel van de Belgische economie. De bevolking op arbeidsleeftijd zou dan (in tegenstelling tot wat het Planbureau nu verwacht) ook op lange termijn (na 2040) blijven dalen, wat het arbeidspotentieel verkleint. Het duurt namelijk zowat 20 jaar voor nieuwgeboren kinderen op de arbeidsmarkt terechtkomen. Ook de afhankelijkheidsratio van de ouderen (de verhouding tussen 67-plussers en de bevolking op arbeidsleeftijd) zou dan niet, zoals nu verwacht, stabiliseren na 2040 maar verder toenemen. Dat zou de budgettaire kosten van de vergrijzing langer en dus uiteindelijk meer doen toenemen.
Uiteraard blijft het moeilijk vat te krijgen op gedragsvariabelen zoals de vruchtbaarheid. Projecties, zeker op langere termijn, zijn altijd gebaseerd op hypothesen die per definitie een grote onzekerheid impliceren. Dat neemt niet weg dat de overheid best wat meer aandacht mag besteden aan het helpen realiseren van de kinderwens van koppels. Uit enquêtes blijkt dat die wens doorgaans groter is dan het effectief aantal kinderen. Naast (terechte) ingrepen aan de bovenkant van de leeftijdspiramide (gefocused op langer werken), moet ook een goed gezinsbeleid aan de onderkant van de piramide het krijgen van kinderen ondersteunen. Daartoe horen bijvoorbeeld maatregelen die de werk-gezinbalans bevorderen, de kinderarmoede verminderen en wonen voor gezinnen betaalbaar houden.